Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
- dat er geen aanknopingspunt is om te oordelen dat de regeling van box 3 als zodanig niet aan de daaraan ingevolge artikel 1 EP te stellen maatstaven voldoet, maar dat de heffing van box 3 voor een bepaald jaar op stelselniveau met die verdragsbepaling in strijd kan komen indien komt vast te staan dat het destijds door de wetgever voor een lange reeks van jaren veronderstelde rendement van vier procent voor particuliere beleggers niet meer haalbaar is en belastingplichtigen, mede gelet op het toepasselijke tarief, worden geconfronteerd met een buitensporig zware last;
- dat ook voor het jaar 2015 op stelselniveau geldt dat dit eertijds door de wetgever voor een langs reeks van jaren veronderstelde rendement voor belastingplichtigen niet haalbaar was zonder daar (veel) risico voor te hoeven nemen, en dat de heffing van box 3 op stelselniveau, mede gelet op het toepasselijke tarief, een schending van artikel 1 EP oplevert indien het nominaal zonder (veel) risico’s gemiddeld haalbare rendement lager is dan 1,2 procent;
- dat een dergelijke schending op stelselniveau een rechtstekort vormt waarin niet kan worden voorzien zonder op dat niveau keuzes te maken die niet voldoende duidelijk uit het wettelijk stelsel zijn af te leiden, en dat voor ingrijpen door de rechter in beginsel geen plaats is, tenzij een individuele belastingplichtige wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last, en
- dat bij beantwoording van de vraag of sprake is van een individuele en buitensporige last, de gevolgen van de heffing van box 3 moeten worden bezien in samenhang met de gehele financiële situatie van de betrokkene waarbij het inkomen uit werk en woning en uit aanmerkelijk belang een belangrijk aanknopingspunt is.
De gestelde schending van artikel 1 EP kenmerkt zich hierdoor dat zij afhankelijk is van een oordeel over een veronderstelling (ten aanzien van het op sparen en beleggen te behalen rendement) waarop het nationale wettelijk voorschrift berust.
Indien de heffing van box 3 op stelselniveau een schending van artikel 1 EP oplevert, gaat daarmee een rechtstekort gepaard waarin niet kan worden voorzien zonder op stelselniveau keuzes te maken. Deze keuzes zijn niet voldoende duidelijk uit het stelsel van de wet af te leiden. Dan past de rechter ten opzichte van de wetgever terughoudendheid bij het voorzien in zo’n rechtstekort op stelselniveau. Betreft het een schending in een geval waarin een individuele belastingplichtige in strijd met artikel 1 EP wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last, dan dient de rechter in dat geval in het rechtstekort te voorzien. [2] Artikel 94 Grondwet bepaalt dat binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften geen toepassing vinden, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Anders dan het middel betoogt, volgt uit artikel 94 Grondwet niet dat de belastingrechter de wettelijke regeling van box 3 buiten toepassing moet laten in een geval waarin de belastingrechter niet vaststelt dat een individuele belastingplichtige in strijd met artikel 1 EP wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last en waarin zich dus niet voordoet dat de toepassing van die wettelijke regeling niet verenigbaar is met artikel 1 EP.