Conclusie
1.Inleiding
2.Feiten en procesverloop
Count 1: RCW 9A.32.030(1)(A) and RCW 10.99.020 – Murder in the First Degree – Domestic Violence”. De afkorting ‘RCW’ staat voor ‘Revised Code of Washington’. In het Affidavit staat verder onder meer vermeld dat in juni 2019 de auto van [eiser] is doorzocht, dat in de auto een handgeschreven bericht is gevonden, met daarin een verwijzing naar video’s waarin [eiser] de moord bleek te hebben bekend, en dat vlak daarna is vastgesteld dat [eiser] al in mei 2019 naar Afghanistan was gevlucht, waar hij in januari 2021 een nieuw paspoort onder een nieuwe naam zou hebben gekregen. Ook staat in het Affidavit dat op 7 juni 2019 een arrestatiebevel is uitgevaardigd.
any person convicted of the crime of murder in the first degree shall be sentenced to life imprisonment”.
as a result he is not facing a sentence of life without the possibility of parole. Under no circumstances under the statute he is charged with (RCW 9A.32.030) could a court impose life without the possibility of parole.”
life imprisonment without the possibility of parole can be requested or imposed.”
no longer applies in the State of Washington” sinds de implementatie van de Sentencing Reform Act (SRA) in 1984, hoewel het nog wel is opgenomen in de RCW. De SRA is van toepassing “
to all crimes committed after July 1, 1984 and it clearly supersedes and replaces RCW 9A32.040”. Op grond van de SRA is het misdrijf waarvan [eiser] wordt verdacht (‘Murder in the First Degree – Domestic Violence’) een ‘level XV-offense’ zodat de ‘sentencing range’ van RCW 9.94A.510 en 9.94A.515 van toepassing is. In geen geval kan aan [eiser] de straf “
life in prison without the possibility of parole” worden opgelegd. Dat zou in strijd zijn met de SRA en het zou tot een “
automatic reversal” leiden. Bij veroordeling kan [eiser] een “
standard range sentencing of 240 to 320 months confinement” verwachten, “
followed by a period of community custody (probation/parole) of 36 months”. [eiser] “
is automatically entitled to 36 months of community custody and does not have to request that.”
‘pre-trial’ fasehebben de Amerikaanse autoriteiten verder medegedeeld dat [eiser] gelet op de aard van de verdenking in de [verblijfsplaats] waarschijnlijk twee uur per dag buiten zijn cel zal doorbrengen. Hij zal de beschikking hebben over boeken, papier en tablets (om muziek te luisteren, films te kijken en telefoongesprekken te kunnen voeren). Buiten zijn cel zal zijn bewegingsvrijheid “
only be limited to the floor or wing in which he is housed” en zal hij kunnen “
congregate with other inmates, exercise, play basketball, make phone calls, and watch television” (brief [betrokkene 1] 20 oktober 2023). Ten aanzien van de grootte van de cel en de persoonlijke leefruimte van [eiser] is achtereenvolgens het volgende medegedeeld:
roughly 6 square meters” groot.
classification requirements and population needs”.
Given the nature of the charge [eiser] is facing, he would be placed in a single-man cell upon classification and entry into the [verblijfsplaats]”.
per information conveyed by [verblijfsplaats] officials, [eiser] would be placed in a single-man cell upon classification and entry into the [verblijfsplaats]”. Herhaald wordt dat de cellen in de [verblijfsplaats] twee bij drie meter, dus zes vierkante meter groot zijn.
fase na veroordelinghebben de Amerikaanse autoriteiten medegedeeld dat [eiser] meer bewegingsvrijheid zal hebben dan tijdens zijn voorarrest. Er bestaat een ruime mogelijkheid om buiten te zijn; elke inrichting heeft een buitenruimte. Gedetineerden hebben de beschikking over boeken, sportapparaten/materiaal en tablets. Ten aanzien van de grootte van de cel waarin [eiser] zal worden geplaatst is achtereenvolgens de volgende informatie gegeven:
roughly 5-6 square meters”.
roughly 5-6 square meters” (ook) ziet op eenpersoonscellen, is het antwoord dat [eiser] “
would likely not have a solo cell”, maar dat dit net als in de [verblijfsplaats] afhangt van zijn classificatie en van de
“needs of the prison based on the inmate population”.
4 ft. by 10 ft” groot, hetgeen neerkomt op “
roughly 3.72 square meters of living space”. In de begeleidende brief van 8 januari 2024 wordt de garantie gegeven dat [eiser] na veroordeling “
will be placed in a cell with a minimum of three (3) square meters personal living space, potentially impacted only by brief, exceptional circumstances (such as relating to medical or security needs)”. In de brief van [betrokkene 1] wordt hieraan toegevoegd: “
If [eiser](...)
is moved to a smaller, non-conforming housing area, the duration would only be for as long as it takes that current situation to stabilize”. De persoonlijke leefruimte omvat een bed, een afzonderlijke zitplek, een bureau of kleine tafel en een opbergruimte voor persoonlijke spullen. “
Again, this would be greater than three square meters in space”.
4 ft. by 10 ft.” is, oftewel 3,72 vierkante meter leefruimte. En verder: als [eiser] in een tweepersoonscel zou worden geplaatst, zou hij minstens “
78 square feet” oftewel 7,25 vierkante meter persoonlijke leefruimte hebben, of meer. De hiervoor onder (xiv) sub (c) vermelde garantie wordt ook herhaald.
substantial grounds”) zijn om aan te nemen dat sprake is van een reëel risico (“
real risk”) dat uitlevering leidt tot een schending van (in dit geval) artikel 3 EVRM. De enkele mogelijkheid van een met artikel 3 EVRM strijdige behandeling (“
the mere possibility of ill-treatment”) is niet voldoende om uitlevering te verbieden. Omdat artikel 3 EVRM een van de meest fundamentele rechten en een absoluut verbod op marteling of onmenselijke behandeling omvat moet het beroep op een dreigende schending met grote nauwkeurigheid (“
rigorous scrutiny”) worden beoordeeld. Daarbij geldt wel dat alleen leed dat “
a minimum level of severity” heeft een schending van artikel 3 EVRM kan opleveren.”
a sentence of life imprisonment without parole would be imposed on him” en in fase 2 is het aan de verzoekende staat om aan te tonen dat er een mechanisme bestaat voor herziening die kan leiden tot invrijheidsstelling. Tussen partijen bestaat
life imprisonment without parole” kan opleggen. Volgens [eiser] moet echter al in fase 1 worden nagegaan of, als een levenslange gevangenisstraf als zodanig wel tot de mogelijkheden behoort, ‘parole’ niet alleen
de iure(op papier) maar ook
de facto(in de praktijk) mogelijk is en of er dus daadwerkelijk een perspectief op invrijheidsstelling bestaat. [eiser] stelt, onder verwijzing naar producties, dat dit laatste niet het geval is.
shall be sentenced to life imprisonment”) verplicht moet worden opgelegd en dus ‘mandatory’ is. De Staat heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat dit artikel is vervallen met de inwerkingtreding van de SRA in 1984 en dat het abusievelijk nog in het uitleveringsverzoek is vermeld. Op zich merkt [eiser] terecht op dat het vreemd is dat zo’n fout wordt gemaakt en dat dit pas na 2 jaar wordt ontdekt, maar daar staat tegenover dat de Amerikaanse autoriteiten expliciet en in niet mis te verstane woorden hebben verklaard dat het artikel “
no longer applies” (…). Er is aldus geen reden waarom niet op die verklaring zou kunnen worden vertrouwd. Hier komt bij dat ook in de door [eiser] zelf overgelegde productie 40 staat dat ‘life imprisonment’ de maximale gevangenisstraf is bij ‘Murder in the First Degree’; dus niet de enig mogelijke straf.
the time and extent of restriction; freedom of movement and adequacy of out-of-cell activities; and general appropriateness of the detention facility”.
would be placed in a single-man cell upon classification and entry into the [verblijfsplaats] , considering the nature of the criminal charge with which he faces.” Met de Staat en anders dan [eiser] is het hof van oordeel dat deze mededeling een concrete, op [eiser] gerichte toezegging bevat dat hij tijdens het voorarrest alleen op een cel zal worden geplaatst. Zoals de Staat terecht opmerkt is het woord “would” te verklaren doordat deze plaatsing afhangt van de vraag of hij daadwerkelijk wordt uitgeleverd (“if extradited, he would...”). Er is geen reden om niet
potentially impacted only by brief, exceptional circumstances (such as relating to medical or security needs)”. Met de Staat is het hof van oordeel dat ook dit een voldoende concrete, op [eiser] gerichte garantie is. De stelling van [eiser] dat de garantie niet bevoegd is gegeven, slaagt niet. De garantie is doorgestuurd door de US Department of Justice van Washington en daarmee afkomstig van een bevoegde autoriteit. Deze persoonlijke garantie gaat boven de algemene detentieomstandigheden, zodat de stellingen van [eiser] over het algemene probleem van overbevolking in zoverre niet relevant zijn. De uitzonderingsclausule is ook niet te vaag. Er is geen reden om te vrezen dat ook de door [eiser] genoemde overbevolking daaronder valt. Als die overbevolking inderdaad zo structureel is als [eiser] stelt, is geen sprake van “
brief and exceptional circumstances”. Uitgangspunt is dus dat [eiser] minstens 3 vierkante meter persoonlijke leefruimte zal hebben. Voor zover nog van belang geldt dat daarnaast vaststaat dat hij de beschikking zal hebben over boeken, sportmateriaal en tablets, dat hij veel bewegingsvrijheid zal hebben en dat hij elke dag ook enige tijd in de buitenlucht zal mogen verblijven. Van een reëel risico op een dreigende schending van artikel 3 EVRM is ook daarom geen sprake.”
3.Bespreking middel
verplichtingtot uitlevering, wat logisch is gelet op de hiervoor in 3.2 genoemde doelstelling ervan. In het uitleveringsverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten (hierna: Uitleveringsverdrag NL-VS) is deze verplichting bijvoorbeeld opgenomen in art. 1. Deze verplichting geldt voor de in het verdrag genoemde delicten. Het feit waarvan [eiser] wordt verdacht, moord, is een feit als bedoeld in art. 2 Uitleveringsverdrag NL-VS. [15]
one of the most fundamental values of democratic societies” en “
a value of civilisation closely bound up with respect for human dignity, part of the very essence of the Convention”. [22] Niet elk geval van ‘ill-treatment’ levert een schending op van art. 3 EVRM. Er moet sprake zijn van “
a minimum level of severity”, dat afhankelijk is van alle omstandigheden van het geval. [23]
where substantial grounds have been shown for believing that the person concerned, if extradited, faces a real risk of being subjected to torture or to inhuman or degrading treatment or punishment in the requesting country”. [24] De stelplicht en bewijslast ten aanzien van een reëel risico op een behandeling in strijd met art. 3 EVRM rusten op de opgeëiste persoon. Als de opgeëiste persoon slaagt in dergelijk bewijs, is het aan de aangezochte staat om iedere twijfel weg te nemen.
rigorous” zijn. Daarbij moeten de voorzienbare gevolgen van de uitlevering worden onderzocht, in het licht van de algemene situatie in de verzoekende staat en de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon. De beoordeling moet ex nunc plaatsvinden. [25]
treatment which might violate Article 3 because of an act or omission of a Contracting State might not attain the minimum level of severity which is required for there to be a violation of Article 3 in an expulsion or extradition case”. [26] Het EHRM komt niet snel tot het oordeel dat een uitlevering in strijd is met art. 3 EVRM. Dat oordeel is zelfs uitzonderlijk. In een tweetal gevallen waarin een uitleveringsverzoek van de Verenigde Staten voorlag, overwoog het EHRM:
Vinter and Othersdat (het opleggen van) een levenslange gevangenisstraf op zichzelf niet in strijd is met art. 3 EVRM, mits de straf de iure en de facto kan worden ingekort. Noodzakelijk is niet alleen dat de veroordeelde uitzicht heeft op vervroegde invrijheidstelling, maar ook dat het nationale recht voorziet in een mechanisme “
which allows the domestic authorities to consider whether any changes in the life of the prisoner are so significant, and such progress towards rehabilitation has been made in the course of the sentence, as to mean that continued detention can no longer be justified on legitimate penological grounds”. [28]
Trabelsiuit 2014 heeft het EHRM deze maatstaf toegepast op een uitleveringszaak en geoordeeld dat de uitlevering van de opgeëiste persoon aan de Verenigde Staten in strijd is met art. 3 EVRM, omdat in de betrokken staat van de Verenigde Staten niet was voorzien in een herbeoordelingsmechanisme dat voldeed aan de
Vinter-criteria. [29]
Sanchez-Sanchezuit 2022 is het EHRM echter uitdrukkelijk teruggekomen van deze uitspraak. [30] Het EHRM stelde daarbij voorop dat de beoordeling van de juridische positie van de verdachte in een uitleveringscontext wordt gekenmerkt door een hogere mate van onzekerheid dan in een nationale context. In het verlengde daarvan kunnen verdragsstaten niet verantwoordelijk worden gehouden voor (procedurele) tekortkomingen in het stelsel van een derde staat wanneer die worden beoordeeld aan de hand van de volledige
Vinter-criteria, zodat die criteria niet één-op-één van toepassing zijn in een uitleveringscontext. Het EHRM achtte bovendien van belang dat het gevolg van het vaststellen van een schending van art. 3 EVRM in een uitleveringscontext, anders dan in een zuiver nationale context, ertoe kan leiden dat de opgeëiste persoon niet wordt vervolgd voor het feit waarvan hij wordt verdacht. Een dergelijke uitkomst, met name wanneer het een verdenking van ernstige feiten betreft, verhoudt zich niet tot het algemeen belang van strafrechtspleging en het belang van de verdragsstaten bij nakoming van hun internationale verdragsverplichtingen jegens derde staten, aldus het EHRM. [31]
Vinter and Othersmust be applied in domestic cases, an adapted approach is called for in the extradition context. First of all, a preliminary question has to be asked: namely, whether the applicant has adduced evidence capable of proving that there are substantial grounds for believing that, in the event of conviction, there is a real risk of a sentence of life imprisonment without parole. In this regard, it is for the applicant to demonstrate that such a penalty would be imposed (…). Such a risk will more readily be established if the applicant faces a mandatory sentence of life imprisonment.
Vinter and Others, will focus on the substantive guarantee which is the essence of the
Vinter and Otherscase-law and is readily transposable from the domestic to the extradition context; that is, it must be ascertained by the relevant authorities of the sending State prior to authorising extradition that there exists in the requesting state a mechanism of sentence review which allows the competent authorities there to consider whether any changes in the life prisoner are so significant, and such progress towards rehabilitation has been made in the course of the sentence, as to mean that continued detention can no longer be justified on legitimate penological grounds (…). As for the procedural safeguards afforded to serving “whole life prisoners” (…), as stated above, the availability of these in the legal system of the requesting State is not a prerequisite for compliance by the sending Contracting State with Article 3.
materieelgezien sprake is van een herbeoordelingsmechanisme in de verzoekende staat. Onderzoek naar de aanwezigheid van
formele(dus als zodanig bestaande procedurele) waarborgen op dit punt in de verzoekende staat is niet (langer) vereist.
Sanchez-Sanchezvolgt dat de beoordeling van de eerste vraag moet zijn toegespitst op de opgeëiste persoon. Het is aan de opgeëiste persoon om bewijs te leveren dat er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat, in het geval dat
hijwordt veroordeeld (“
in the event of his conviction”), het reële risico loopt dat aan
hemeen levenslange gevangenisstraf zonder voorwaardelijke invrijheidstelling wordt opgelegd (“
would be imposed on him”) (zie 95 en 97 van de uitspraak, hiervoor in 3.9 aangehaald).
daadwerkelijkaan de opgeëiste persoon wordt opgelegd. In die zin werd overigens al vóór
Sanchez-Sanchezdoor het EHRM beslist. [33]
without due consideration of all the relevant mitigating and aggravating factors”. [34] De enkele omstandigheid dat het feit waarvoor de opgeëiste persoon wordt vervolgd naar het recht van de verzoekende staat wordt bedreigd met (maximaal) een levenslange gevangenisstraf zonder voorwaardelijke invrijheidstelling, is daarvoor, als al gezegd, niet voldoende. [35]
to address every conceivable permutation that could occur or every possible scenario that might arise”. [36]
Sanchez-Sanchezbetrof een uitleveringsverzoek van de Verenigde Staten. Het EHRM oordeelde dat Sanchez-Sanchez er niet in was geslaagd om het bewijs te leveren dat er een reëel risico bestond dat aan hem een levenslange gevangenisstraf zonder voorwaardelijke invrijheidstelling zou worden opgelegd, en dat zijn uitlevering daarom geen schending opleverde van art. 3 EVRM. Ook in latere zaken, waarin de Verenigde Staten om uitlevering hadden verzocht en de opgeëiste persoon zich op het standpunt stelde dat zijn of haar uitlevering in strijd zou zijn met art. 3 EVRM omdat het reële risico bestond dat aan hem of haar (de facto) een levenslange gevangenisstraf zonder voorwaardelijke invrijheidstelling zou worden opgelegd, kwam het EHRM tot dat oordeel. [39]
general situation of violence”. [40]
Babar Ahmad and Othersoordeelde het EHRM dat de uitlevering van de opgeëiste personen en hun plaatsing in een ‘high security regime’ van de ‘supermax prison’ ADX Florence in de staat Colorado niet in strijd was met art. 3 EVRM. [41] De omstandigheid dat de opgeëiste persoon een ernstige psychische aandoening heeft, kan op dit punt tot een ander oordeel leiden. [42]
Muršić. [43] In deze uitspraak heeft het EHRM zijn rechtspraak over de vraag welke eisen art. 3 EVRM stelt aan de beschikbare persoonlijke leefruimte voor gedetineerden in meerpersoonscellen ‘geconsolideerd’. De steeds in deze zaak genoemde eis van in beginsel drie vierkante meter persoonlijk leefruimte per gedetineerde is uit deze rechtspraak afkomstig. In de uitspraak heeft het EHRM overwogen:
Muršićheeft toegepast op een uitleveringsverzoek van een niet-verdragsstaat. [46] Het ligt ook niet onmiddellijk voor de hand dat het EHRM dat zou doen. Het is immers als gezegd vaste rechtspraak van het EHRM dat de beantwoording van de vraag of sprake is van een reëel risico op een schending van art. 3 EVRM, meebrengt dat de rechter die over de uitlevering oordeelt, de situatie in de verzoekende staat moet onderzoeken in het licht van de eisen van art. 3 EVRM en dat een dergelijke beoordeling “
does not(…)
involve making the Convention an instrument governing the actions of States not Parties to it or requiring Contracting States to impose standards on such States”. [47]
Muršićzijn tamelijk concreet, met name wat betreft het bewijsvermoeden van schending van art. 3 EVRM dat geldt als de voor de gedetineerde beschikbare persoonlijke leefruimte in een meerpersoonscel minder dan drie vierkante meter is. Dat bewijsvermoeden zal door zijn aard en inhoud in de discussie over een uitlevering vrijwel steeds een prominente rol spelen. De vraag zal vrijwel steeds zijn of (de verzoekende staat kan garanderen dat) de opgeëiste persoon die ruimte minimaal tot zijn beschikking zal hebben of in een eenpersoonscel zal worden geplaatst. De beoordeling van de vraag of uitlevering door de aangezochte staat, die uit hoofde van zijn hoedanigheid als verdragsstaat verplicht is om overeenkomstig het EVRM te handelen, in strijd is met art. 3 EVRM, leidt er aldus toe dat van de verzoekende niet-verdragsstaat wordt verlangd om aan een zeer specifieke, concrete, uitsluitend uit het EVRM voortvloeiende norm te voldoen. Voor die gebondenheid bestaat echter geen grond. Het EHRM acht die gebondenheid blijkens zijn hiervoor (in 3.9 en voetnoot 47) genoemde rechtspraak ook uitdrukkelijk niet op haar plaats.
Muršić-rechtspraak stuit ook op praktische bezwaren bij uitlevering aan staten die niet in alle gevallen genoemde norm halen. Vaak zal immers bij de uitlevering nog niet bekend zijn in welke detentiefaciliteit en in wat voor cel de opgeëiste persoon zal worden geplaatst na uitlevering en vervolgens na een eventuele veroordeling. Dat hangt immers af van een reeks van factoren in de verzoekende staat, waaronder het daar geldende detentieselectieproces. Dit soort moeilijkheden vormden in de uitspraak
Sanchez-Sanchezeen van de redenen om de
Vinter-criteria niet één-op-één van toepassing te achten bij uitlevering. [48]
Muršić-rechtspraak niet van toepassing zijn, welke normen moeten dan in dit verband worden toegepast? Zolang het EHRM zich daarvoor niet heeft uitgelaten, ligt het voor de hand om van de normen van de
Muršić-rechtspraak uit te gaan, zoals de voorzieningenrechter en het hof hebben gedaan, als maatstaven die elk geval aan de te stellen voldoen. Daarbij valt in het achterhoofd te houden dat mogelijk een iets minder strenge maatstaven vallen te hanteren.
Muršić-rechtspraak.
whether assurances provide, in their practical application, a sufficient guarantee that the applicant will be protected against the risk of ill-treatment”. [49]
practical application” van de garanties en het gewicht dat aan de garanties kan worden toegekend, bestaat volgens de rechtspraak van het EHRM uit twee stappen. Eerst moet worden onderzocht of de algemene mensenrechtensituatie in de verzoekende staat uitsluit dat garanties kunnen worden geaccepteerd. Als het antwoord daarop ontkennend luidt – hetgeen volgens het EHRM veelal het geval zal zijn –, dan moet de rechter de kwaliteit van de garanties beoordelen, alsmede de vraag beantwoorden of daarop kan worden vertrouwd in het licht van de praktijk in de verzoekende staat. Daarbij dienen volgens de uitspraak
Othmanonder meer de volgende factoren te worden bezien, voor zover de stellingen van de opgeëiste persoon of de relevante feiten en omstandigheden van de zaak daartoe aanleiding geven:
Horneoverwoog het EHRM dat de garantie van de Amerikaanse autoriteiten dat het openbaar ministerie in de zaak van de opgeëiste persoon een straf van niet meer dan 40 jaar zou eisen, moet worden betrokken bij de eerste stap van het beoordelingskader van
Sanchez-Sanchez, en moet worden beschouwd “
together with any other relevant mitigating and aggravating factors the sentencing judge would have to take into account”. Het EHRM verwierp de bezwaren van de opgeëiste persoon ten aanzien van de garantie en wees in dat verband op “
the long history of cooperation between the United States and the United Kingdom on law enforcement issues related to extradition”. Daarbij achtte het EHRM van belang dat de opgeëiste persoon op geen enkel geval had gewezen waarin de Verenigde Staten een gegeven garantie niet waren nagekomen. [51]
validity’) van door Amerikaanse autoriteiten gegeven garanties. [52]
Muršić-rechtspraak. Het heeft voor zowel de ‘pre-trial’ als de ‘post-conviction’ fase geoordeeld dat er geen reden is om niet te vertrouwen op de toezeggingen daarover van de Amerikaanse autoriteiten. Zijn oordelen over die toezeggingen zijn sterk feitelijk van aard. [53] Die oordelen geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en zijn in het licht van de door de Amerikaanse autoriteiten gedane toezeggingen niet onbegrijpelijk. Uit het voorgaande volgt dat in het algemeen geen grond bestaat om te twijfelen aan toezeggingen van de Verenigde Staten.
Muršić-rechtspraak. [54] Volgens [eiser] moet in cassatie op de verklaring acht worden geslagen (a) omdat volgens vaste rechtspraak van het EHRM ook na uitlevering bekend geworden feiten in aanmerking kunnen worden genomen bij de beoordeling of ten tijde van het uitleveringsverzoek gegronde redenen bestonden dat sprake was van een reëel risico op een schending van art. 3 EVRM, en (b) omdat op de Hoge Raad uit hoofde van art. 1 EVRM de verplichting rust te waarborgen dat voor eenieder die onder zijn rechtsmacht ressorteert, de rechten onder het EVRM niet “
theoretical or illusory” zijn, maar “
practical and effective”. Volgens [eiser] staat art. 419 lid 2 Rv er niet aan in de weg dat op de verklaring acht wordt geslagen bij de beoordeling van het middel, omdat het absolute karakter van art. 3 EVRM en het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel van art. 13 EVRM meebrengen dat de Hoge Raad dient te toetsen zoals het EHRM in zijn rechtspraak doet. In dat verband wijst [eiser] op het arrest van de Hoge Raad in de zaak
X/Groningen Seaports N.V.uit 2022, [55] waarin de Hoge Raad aanleiding heeft gezien om acht te slaan op na een rechterlijke beslissing bekend geworden feiten en omstandigheden die grond kunnen vormen voor een schending van art. 6 EVRM. [56]
X/Groningen Seaports N.V.past naadloos in de hiervoor genoemde categorie. In het arrest is overwogen:
beterin een nieuwe procedure worden beoordeeld dan in een cassatieberoep, dat daarvoor niet is bedoeld is en niet geschikt is. [63]
X/Groningen Seaports N.V.), kan dat mogelijk grond zijn voor een zekere verruiming, maar voor die verruiming bestaat als gezegd in deze zaak geen aanleiding: [eiser] kan ook en zelfs beter een nieuwe procedure beginnen.
may be of value in confirming or refuting the appreciation that has been made by the Contracting Party of the well-foundedness or otherwise of an applicant’s fears”, [65] valt erop te wijzen dat het EHRM, anders dan de Hoge Raad, een feitenrechter is. Het EHRM kan zelf – eventueel zelfs uit eigen beweging – onderzoek doen naar de relevante feiten en omstandigheden. [66] De Hoge Raad kan dat – wat betreft cassatiemiddelen – niet.
Subonderdeel 1.1klaagt dat het oordeel van het hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, omdat het hof een te strenge maatstaf heeft aangelegd, althans in het geval van [eiser] , waarbij (a) in het uitleveringsverzoek is vermeld dat het ten laste gelegde feit wordt bedreigd met een levenslange gevangenisstraf, (b) tot het bericht van 27 maart 2024 de Staat en de voorzieningenrechter ervan uitgingen dat een levenslange gevangenisstraf zal worden opgelegd, (c) terwijl dat bericht niet in aanmerking neemt dat aan [eiser] ook de strafverzwarende omstandigheid ‘domestic violence’ ten laste wordt gelegd, en (d) door de Staat is erkend en door het hof is vastgesteld dat de rechter onder deze strafverzwarende omstandigheid ten nadele van [eiser] kan afwijken van de ‘sentencing range’ en een levenslange gevangenisstraf kan opleggen. Volgens het subonderdeel onder 1.1.2 is de maatstaf of “
the applicant has adduced evidence capable of proving that there are substantial grounds for believing that, in the event of conviction, there is a real risk of a sentence of life imprisonment without parole’’, en niet of [eiser] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat (hij een reëel risico loopt dat) in zijn geval daadwerkelijk levenslang zal worden opgelegd. Verder klaagt het subonderdeel onder 1.1.3 dat het hof een onjuist oordeel heeft gegeven door niet vast te stellen dat sprake is van ‘substantial grounds’ om aan te nemen dat het risico op een levenslange gevangenisstraf (voldoende) reëel is en niet te onderzoeken of ‘parole’ daadwerkelijk of slechts op papier mogelijk is.
[verblijfsplaats] officials” te kwalificeren als een (harde) garantie, en ten tweede door niet de maatstaven uit de hiervoor in 3.17 genoemde
Othman-uitspraak toe te passen. Volgens het subonderdeel had het hof tenminste (of ten minste?) moeten onderzoeken van wie de ‘garantie’ afkomstig is, of die persoon bevoegd is deze garantie te geven, en hoe deze garantie in haar ‘practical application’ gestand zal worden gedaan in het licht van de – als hypothetisch feit vaststaande – overbezetting van de [verblijfsplaats] . Verder klaagt het onderdeel dat, als het hof niet is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, zijn oordeel niet (voldoende) begrijpelijk is gemotiveerd in het licht van deze factoren. Tot slot klaagt het onderdeel dat, als in het oordeel van het hof besloten ligt dat uit het enkel doorsturen door het U.S. Department of Justice van deze berichten volgt dat de ‘garantie’ bevoegd en bindend is gegeven, zijn oordeel eveneens onbegrijpelijk is, nu uit de begeleidende teksten van het U.S. Department of Justice niet volgt dat het deze ‘garantie’ tot de zijne maakt en dat het bevoegd is deze garantie te geven en de Verenigde Staten althans de autoriteiten verantwoordelijk voor de detentie van [eiser] te binden.
Othman-uitspraak. [eiser] heeft in feitelijke instanties, voor zover hier van belang,
met betrekking tot deze toezeggingslechts aangevoerd dat de overbevolking in de [verblijfsplaats] ertoe leidt dat [eiser] niet alleen op een cel zal worden geplaatst en voorts dat geen sprake is van een toezegging of garantie, maar slechts van een verwachting op basis van het selectieproces bij binnenkomst in de [verblijfsplaats] . [67] Genoemde stellingen van [eiser] in het onderdeel zijn dus opnieuw nova in cassatie. Aangezien die nova van feitelijke aard zijn, zijn deze niet toelaatbaar in cassatie (art. 419 lid 2 Rv). Overigens is niet onbegrijpelijk dat het hof kennelijk ervan is uitgegaan (het geen grond heeft gezien om eraan te twijfelen) dat de door hem aangenomen toezegging bevoegd is gedaan.
potentially impacted only by brief, exceptional circumstances (such as relating to medical or security needs)”. Het hof oordeelt dat dit een voldoende concrete, op [eiser] gerichte garantie is, die afkomstig is van een bevoegde autoriteit en boven de algemene detentieomstandigheden gaat.