ECLI:NL:GHDHA:2024:2005

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
200.343.142
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering van verdachte aan Turkije en de detentieomstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uitlevering van [appellant] aan Turkije, waar hij wordt verdacht van moord. De appellant, verblijvend in de PI Alphen aan den Rijn, verzet zich tegen zijn uitlevering, omdat hij vreest voor onmenselijke behandeling in de Turkse gevangenissen, die volgens hem overbevolkt zijn. De Turkse autoriteiten hebben echter garanties gegeven dat hij in een gevangenis met goede omstandigheden zal worden geplaatst, waar geen overbevolking heerst. Het hof heeft geoordeeld dat de appellant onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn claims over de detentieomstandigheden te onderbouwen. De rechtbank Rotterdam had eerder de uitlevering al toelaatbaar verklaard, en het hof heeft deze beslissing bevestigd. De appellant heeft in hoger beroep één grief ingediend, maar het hof oordeelt dat de Turkse autoriteiten zich aan hun toezeggingen zullen houden. De appellant is in het ongelijk gesteld en moet de kosten van het geding in hoger beroep vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.343.142/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/660159/KG ZA 24/58
Arrest van 1 oktober 2024
in de zaak van
[appellant],
verblijvend in de PI Alphen aan den Rijn,
appellant,
advocaat: mr. R. Malewicz in Amsterdam,
tegen
de Staat der Nederlanden,
zetelend in Den Haag,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. A.Th.M. ten Broeke in Den Haag.
Het hof zal partijen hierna noemen [appellant] en de Staat.

1.De zaak in het kort

1.1
Turkije heeft gevraagd om de uitlevering van [appellant] naar Turkije om hem daar te vervolgen wegens een verdenking van moord. [appellant] is het niet met de uitlevering eens. Volgens [appellant] zijn de verblijfsomstandigheden in de Turkse gevangenissen slecht vanwege overbevolking. Dat is volgens hem ook het geval in de specifieke penitentiaire inrichting in Turkije waar hij na uitlevering zal worden gedetineerd. [appellant] vindt dan ook dat uitlevering naar Turkije zou neerkomen op een onmenselijke behandeling. [appellant] vraagt in dit kort geding dat de rechter de Staat verbiedt hem naar Turkije uit te leveren.
1.2
Het gerechtshof geeft, net als de rechtbank, [appellant] geen gelijk. De Turkse overheid heeft toegezegd dat [appellant] zal verblijven in een gevangenis waarin de verblijfsomstandigheden relatief goed zijn en waar zich geen overbevolking voordoet. [appellant] heeft onvoldoende aangetoond dat de omstandigheden in die gevangenis anders zijn dan de Turkse autoriteiten hebben aangegeven.
2.1
De procedure
2.2
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- de dagvaarding in spoedappel van 1 juli 2024, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 11 juni 2024;
-de memorie van antwoord van de Staat, met producties 12 en 13;
-de pleitnotities van mr. Malewicz en mr. Ten Broeke, die zij hebben gebruikt tijdens de mondelinge behandeling op 30 augustus 2024.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
De Turkse autoriteiten hebben om de uitlevering van [appellant] verzocht met het oog op zijn vervolging in Turkije wegens verdenking van moord.
3.2
De rechtbank Rotterdam heeft de uitlevering van [appellant] toelaatbaar verklaard. De rechtbank heeft de Minister van Justitie en Veiligheid (hierna: de minister) geadviseerd om de uitlevering van [appellant] toe te staan, omdat de rechtbank geen feiten of omstandigheden waren gebleken op grond waarvan de uitlevering zou moeten worden geweigerd. Het door [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde cassatieberoep is verworpen.
3.3
Bij diplomatieke nota van 12 september 2023 heeft de Turkse Ambassade in Nederland aan de Nederlandse autoriteiten bericht dat indien [appellant] wordt uitgeleverd aan Turkije, hij niet zal worden blootgesteld aan foltering dan wel aan een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in art. 3 EVRM. Als bijlage bij deze diplomatieke nota is een beschrijving gevoegd van het gevangenisregime in Turkije, meer in het bijzonder van de Yalvaç T-type gesloten penitentiaire inrichting waarin [appellant] volgens de Turkse autoriteiten zal worden geplaatst na uitlevering. Volgens deze beschrijving is de capaciteit van deze gevangenis in Yalvaç 400 personen en waren daarin per 24 augustus 2023 323 personen gedetineerd.
3.7
Bij beschikking van 16 november 2023 heeft de minister besloten de uitlevering van [appellant] toe te staan. De minister is van oordeel dat, hoewel inderdaad zorgen bestaan over de detentieomstandigheden in Turkije, de Turkse autoriteiten in het uitleveringsverzoek en in de nota van 12 september 2023 de garantie hebben gegeven dat [appellant] alle rechten heeft volgens de internationale verdragen waarbij Turkije partij is en meer expliciet dat [appellant] na uitlevering niet zal worden onderworpen aan foltering of een onmenselijke of vernederende behandeling. De minister verwijst verder naar de mededelingen van de Turkse autoriteiten over de omstandigheden in de Yalvaç T-type gevangenis. Volgens de minister blijkt daaruit dat [appellant] na uitlevering niet te maken krijgen met overbevolking.

4.Procedure bij de voorzieningenrechter

4.1
[appellant] heeft gevorderd dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag de Staat verbiedt hem aan Turkije uit te leveren, althans zolang geen aanvullende garanties zijn verstrekt. [appellant] voerde daarvoor (voor zover thans nog van belang) het volgende aan. De detentieomstandigheden in Turkse gevangenissen zijn slecht. Met name door de structurele overbevolking in de Turkse gevangenissen levert uitlevering naar Turkije een reëel risico op dat hij aan een onmenselijke behandeling zal worden blootgesteld. Daarom is uitlevering in strijd met art. 3 EVRM.
4.2
De voorzieningenrechter heeft de vordering van [appellant] afgewezen. Schending van art. 3 EVRM is volgens de voorzieningenrechter niet aannemelijk. De Turkse autoriteiten hebben de toezegging gedaan dat [appellant] na zijn uitlevering zal worden geplaatst in Yalvaç, waar zoals de Staat onbetwist heeft aangevoerd nog geen sprake is van overbevolking. Uit de gedane toezeggingen en verstrekte garanties blijkt dat Yalvaç voldoet aan de normen van het CPT (‘Committee for the Prevention of Torture’) met betrekking tot minimale leefruimte en dat [appellant], behoudens enkele uitzonderlijke omstandigheden, niet tegen zijn zin naar een andere penitentiaire inrichting zal worden overgebracht. Gelet op het vertrouwensbeginsel mag ervan worden uitgegaan dat de Turkse autoriteiten zich aan de gedane toezeggingen en gegeven garanties zullen houden. Er is op dit moment onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat in Yalvaç binnen afzienbare tijd toch sprake zal zijn van overbevolking. [appellant] heeft dit in ieder geval niet geconcretiseerd, aldus de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter gaat er wel van uit dat de Staat zich ervan zal vergewissen dat de aan [appellant] op 12 september 2023 verstrekte garanties worden nageleefd.

5.Beoordeling in hoger beroep

5.1
[appellant] heeft in hoger beroep één grief tegen het vonnis van de voorzieningenrechter aangevoerd. Met deze grief stelt [appellant] opnieuw aan de orde dat hij een reëel risico loopt op schending van art. 3 EVRM in verband met overbevolking in de gevangenis waar hij zal worden gedetineerd. [appellant] heeft de stelling van de Staat dat zich in Yalvaç geen overbevolking voordoet wel degelijk bestreden. Uit de verklaringen van een andere opgeëiste persoon (hierna: K.) en zijn schoondochter blijkt dat K. in Yalvaç verbleef in een cel met 18 anderen waarvan drie op de grond moesten slapen. Als in de Turkse detentie-instellingen structurele overbevolking heerst, is het onvermijdelijk dat ook Yalvaç op enig moment vol raakt. [appellant] wijst verder op informatie afkomstig van de Nederlandse ambassade in Turkije, volgens welke informatie de detentieomstandigheden in Yalvaç niet verschillen van die in andere Turkse detentie-instellingen. Daaruit moet worden afgeleid dat overbevolking ook in Yalvaç voorkomt. Zoals blijkt uit diverse rapporten is het probleem van overbevolking in Turkse detentie-instellingen extreem groot. Het oordeel van de voorzieningenrechter dat er gelet op het vertrouwensbeginsel van moet worden uitgegaan dat de Turkse autoriteiten zich aan hun toezeggingen en garanties zullen houden is in dit licht onbegrijpelijk. Het beroep van de voorzieningenrechter op het vertrouwensbeginsel valt ook moeilijk te rijmen met zijn overweging dat hij ervan uitgaat dat de Staat zich ervan zal vergewissen dat de aan [appellant] verstrekte garanties worden nageleefd. Tot zover de grief.
5.2
Bij de beoordeling van grief I stelt het hof het volgende voorop. Indien wordt aangevoerd dat art. 3 EVRM dreigt te worden geschonden is de toetsing die de burgerlijke rechter moet verrichten een volledige. [1] Art. 3 EVRM legt een van de meest fundamentele waarden van een democratische samenleving vast, het verbiedt in absolute bewoordingen foltering of enige (andere) onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. [2] Van de rechter die over de stelling moet oordelen dat een persoon een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met art. 3 EVRM, wordt een ‘
rigorous scrutiny’ verwacht. [3] Uitlevering kan een schending van art. 3 EVRM opleveren indien er gegronde redenen (‘
substantial grounds’) zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon een reëel risico (‘
a real risk’) loopt om te worden onderworpen aan foltering of aan een (andere) onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing; het is aan de opgeëiste persoon om dat aan te tonen. [4] Om in strijd te komen met art. 3 EVRM moet sprake zijn van leed dat ‘
a minimum level of severity’ heeft; daarbij neemt het EHRM in aanmerking dat een gevangenisstraf een zekere mate van leedtoevoeging impliceert. [5] Bij de beoordeling van het risico moeten alle relevante omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen. Een algemene verwijzing naar problemen met de naleving van mensenrechten in het verzoekende land is in beginsel onvoldoende om een reëel risico op schending van art. 3 EVRM aan te kunnen nemen. [6] De enkele mogelijkheid van een met art. 3 EVRM strijdige behandeling
(“the mere possibility of ill-treatment”) is onvoldoende om uitlevering tegen te houden. [7] Aannemelijk moet zijn dat (specifiek) de uit te leveren persoon met een dergelijke schending te maken zal krijgen.
5.3
Het EHRM heeft beslist dat indien de detentieomstandigheden niet voldoen aan een of meer van de volgende eisen :
a. ieder gedetineerde heeft een individuele slaapplaats in zijn cel;
b. iedere gedetineerde moet ten minste 3 m2 tot zijn beschikking hebben;
c. de gehele oppervlakte van de cel moet zodanig zijn dat de gedetineerden zich daarin vrij kunnen bewegen tussen het meubilair,
een ‘
strong presumption’ geldt dat zich een schending voordoet van art. 3 EVRM. [8] Daarnaast zijn andere omstandigheden van belang, zoals de hoeveelheid daglicht en de mogelijkheid om zich in de open lucht te begeven.
5.4
Zoals hiervoor is overwogen is het aan [appellant] om gegronde redenen aan te voeren waaruit kan worden afgeleid dat er een reëel risico is dat hij bij uitlevering te maken zal krijgen met een onmenselijke of vernederende behandeling. [appellant] heeft bij pleidooi nog gesuggereerd dat de Staat, alvorens tot uitlevering van [appellant] over te gaan, eerst nader zou moeten onderzoeken wat de huidige situatie in Yalvaç precies is. Volgens [appellant] zijn er op zijn minst signalen die de vraag oproepen of de mededelingen van de Turkse autoriteiten daarover juist zijn. Dit betoog faalt. Zoals hiervoor overwogen is het op grond van vaste jurisprudentie van het EHRM aan [appellant] om ‘
substantial grounds’aan te voeren die zijn beroep op schending van art. 3 EVRM aannemelijk maken. Als er al enige ruimte zou zijn om in dit opzicht een nader onderzoek van de Staat te verlangen, zijn de omstandigheden die [appellant] daarvoor aanvoert in ieder geval onvoldoende.
5.5
De stellingen van [appellant] komen er in de kern op neer dat in Yalvaç, net als in de overige Turkse gevangenissen, overbevolking heerst of onvermijdelijk zal optreden. Die stelling heeft [appellant] echter niet aannemelijk gemaakt. De stelling van [appellant] rust hoofdzakelijk op verklaringen van K. aan mr. Malewicz [9] (telefonisch) en zijn schoondochter [10] (in persoon en telefonisch). Wat mr. Malewicz en de schoondochter over de detentieomstandigheden in Yalvaç naar voren hebben gebracht berust dus niet op hun eigen waarneming, maar staat of valt met de geloofwaardigheid van K.. Hoe betrouwbaar de mededelingen van deze getuige zijn kan het hof niet vaststellen, met name nu deze niet door andere feiten of verklaringen worden ondersteund.
5.6
K. heeft bovendien slechts kort in Yalvaç verbleven, namelijk van 2 tot 8 maart 2024. Het is dan ook niet duidelijk in hoeverre zijn ervaringen representatief zijn voor een langduriger verblijf, waar [appellant] naar verwachting mee te maken zal krijgen. Daarbij komt dat uit de verklaring van K., dat in Yalvaç 18 personen in een cel verbleven en dat er drie op de grond moesten slapen, niet met zoveel woorden valt af te leiden dat hij zelf in die cel verbleef. Zijn schoondochter vermeldt ook in haar verklaring dat K. in Yalvaç al twee dagen ‘in isolatie’ zat, hetgeen niet wijst op verblijf in een cel met 18 personen. Dit betekent dat, ook als het waar is dat het in Yalvaç voorkomt dat 18 personen op een cel verblijven en er drie op de grond moeten slapen, daaruit niet volgt dat ook vanuit Nederland uitgeleverde personen in een dergelijke situatie terecht zullen komen. In Yalvaç zijn ook andere personen gedetineerd en het valt niet uit te sluiten dat daarvoor een ander regime geldt. Wat [appellant] naar voren heeft gebracht is dan ook onvoldoende om gegronde twijfel te doen ontstaan aan de door de Turkse autoriteiten gegeven garantie, dat in Yalvaç geen overbevolking heerst en dat de daar heersende omstandigheden zullen voldoen aan de eisen die kunnen worden afgeleid uit art. 3 EVRM. De stelling van [appellant] dat dit in de toekomst mogelijk anders zal zijn omdat het in de rede ligt dat ook Yalvaç overbevolkt zal raken, berust op speculatie. Het is geenszins uitgesloten dat, zoals de Staat aanvoert, de Turkse autoriteiten bij dreigende overbevolking in Yalvaç, andere gedetineerden dan aan Turkije uitgeleverde personen zullen overplaatsen.
5.7
[appellant] beroept zich ook nog op de informatie die de Nederlandse ambassade in Turkije heeft gegeven, volgens welke informatie de detentieomstandigheden in Yalvaç niet verschillen van die in andere Turkse detentie-instellingen. [11] [appellant] leidt daaruit af dat overbevolking ook in Yalvaç voorkomt. Ook dit argument faalt. Uit niets blijkt dat de in de e-mail van 3 mei 2024 geciteerde algemene mededeling van de Nederlandse ambassade in Turkije (“dat de gevangenis [Yalvaç, hof] gewoon een standaard gevangenis is en geen verschillende omstandigheden heeft dan andere”) refereert aan overbevolking.
5.8
De grief faalt.

6.Conclusie

6.1
Nu de enige grief faalt, zal het vonnis van de voorzieningenrechter worden bekrachtigd.
6.2
[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 11 juni 2024;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Staat begroot op € 798,-- aan griffierecht en € 3.642,-- aan salaris van de advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [appellant] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
- bepaalt dat als [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [appellant] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,--, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [appellant] deze niet binnen veertien dagen na betekening heeft voldaan;
- verklaart dit arrest wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.A. Boele, M.E. Honée en E. Bauw, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 oktober 2024, in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 15 september 2006, NJ 2007, 277; HR 11 juli 2014, NJ 2016, 14.
2.EHRM 7 juli 1989,
3.EHRM 15 november 1996,
4.EHRM 5 juli 2005,
5.EHRM 26 oktober 2000,
6.EHRM 19 februari 2013,
7.EHRM 30 oktober 1991,
8.EHRM 10 januari 2012,
9.Weergegeven in de Akte uitlating producties/overleggen nadere producties van 30 april 2024.
10.Productie 13 bij Akte uitlating producties/overleggen nadere producties in eerste aanleg.
11.Productie 14 bij Akte overleggen nadere productie van 8 mei 2024.