ECLI:NL:RBDHA:2023:4437

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
C/09/640738 / KG ZA 23-11
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering aan Moldavië en de waarborgen voor detentieomstandigheden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2023 uitspraak gedaan in een kort geding over de uitlevering van een Moldavische nationaliteit hebbende eiser aan Moldavië. De eiser, die in Nederland gedetineerd is, vordert dat de Staat der Nederlanden wordt verboden om hem uit te leveren aan Moldavië, omdat hij vreest voor onmenselijke behandeling in de Moldavische detentie. De eiser heeft in het verleden slechte ervaringen opgedaan in Moldavische gevangenissen en wijst op rapporten van het CPT die zorgen uitspreken over de detentieomstandigheden in Moldavië. De Staat heeft echter betoogd dat de Moldavische autoriteiten garanties hebben gegeven over de detentieomstandigheden van de eiser, en dat deze garanties voldoende zijn om de uitlevering toe te staan.

De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de eiser afgewezen. De rechter oordeelde dat de Staat niet onrechtmatig handelt door de uitlevering toe te staan, omdat de Moldavische autoriteiten concrete toezeggingen hebben gedaan over de detentieomstandigheden van de eiser. De rechter heeft overwogen dat, hoewel er zorgen zijn over de detentieomstandigheden in Moldavië, de garanties die zijn gegeven voldoende zijn om aan te nemen dat de eiser niet blootgesteld zal worden aan een reëel risico van onmenselijke behandeling. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de Staat in staat is om de naleving van deze garanties te waarborgen, en dat de eerdere ervaringen van de eiser niet voldoende onderbouwd zijn om de uitlevering te verbieden.

De uitspraak benadrukt de afweging tussen de rechten van de eiser en de verplichtingen van de Staat om samen te werken met andere landen in het kader van uitlevering. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten aan de zijde van de Staat toegewezen, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaaknummer: C/09/640738 / KG ZA 23-11
Vonnis in kort geding van 22 maart 2023
in de zaak van
[eisende partij]te [plaats 1] (P.I.),
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij] ,
advocaten: mr. S.J. van der Woude en S.T.M. Eijsbouts te Amsterdam,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Veiligheid),
te Den Haag,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 6 januari 2023, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de pleitnota’s van de zijde van [eisende partij] (twee stuks) en de Staat.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 maart 2023. Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] heeft (uitsluitend) de Moldavische nationaliteit.
2.2.
Bij brief van 9 september 2022 hebben de Moldavische autoriteiten een uitleveringsverzoek gedaan met het oog op de vervolging van [eisende partij] in verband met een verdenking van ‘drugshandel in georganiseerd verband’.
2.3.
Bij brief met bijlagen van 27 september 2022 hebben de Moldavische autoriteiten op verzoek van de minister inlichtingen en garanties gegeven in verband met de detentieomstandigheden in Moldavië. In de bijgaande brief van 14 september 2022 staat vermeld dat [eisende partij] zijn voorlopige hechtenis ondergaat in penitentiaire inrichting [P.I. I] in [plaats 2] en een opgelegde straf in penitentiaire inrichting [P.I. II] in [plaats 3] . Verder bevat laatstgenoemde brief concrete toezeggingen, onder meer met betrekking tot de afmeting van zijn cel, het luchten, de mogelijkheid tot deelname aan arbeid, de verplichte deelname aan resocialisatieactiviteiten en de toegang tot medische verzorging. Daarnaast bevat de brief de toezegging dat [eisende partij] wordt beschermd tegen geweld en negatieve invloed door ‘
informal leaders’ en dat hij wordt gedetineerd op een afdeling waar geen criminele subcultuur is.
2.4.
Bij uitspraak van 2 november 2022 heeft de rechtbank Limburg de uitlevering van [eisende partij] toelaatbaar verklaard. De rechtbank heeft de minister, op de voet van het bepaalde in artikel 30 lid 2 Uitleveringswet (Uw) geadviseerd om (concrete) garanties te vragen ter zake van de veiligheid van [eisende partij] in Moldavische detentie. Hierbij heeft de rechtbank de minister in overweging gegeven om regelmatige en onaangekondigde bezoeken te brengen aan de detentie-inrichting(en) van [eisende partij] .
2.5.
In dit advies verwijst de rechtbank naar rapporten van de European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment of Punishment (hierna: CPT) van de Raad van Europa van juni 2018 en september 2020, waaruit volgt dat er mede in verband met ‘
informal prison hierarchy’ en ‘
inter-prisoner violence and intimidation’ veel zorgen zijn over de detentieomstandigheden in Moldavië. Daarnaast verwijst de rechtbank naar het Country Report om Human Rights for 2021 waaruit volgt dat in Moldavische gevangenissen sprake is van overbevolking, slechte hygiënische omstandigheden en onvoldoende gezondheidszorg. Hierbij heeft de rechtbank de minister gewezen op de hetgeen het EHRM heeft overwogen over de aan garanties van de Moldavische autoriteiten te stellen eisen.
2.6.
In december 2022 heeft het CPT opnieuw een bezoek gebracht aan Moldavië.
2.7.
Bij e-mail van 1 december 2022 heeft een Moldavische contactpersoon verklaard dat Nederlandse ambassadepersoneel opgeëiste personen in detentie mogen bezoeken en dat dit is vastgelegd in wetgeving.
2.8.
Bij beschikking van 12 december 2022 heeft de minister de uitlevering van [eisende partij] toegestaan.
2.9.
In een door de advocaat van [eisende partij] opgetekende eigen verklaring van [eisende partij] verklaart [eisende partij] dat hij eerder in Moldavië gedetineerd is geweest, in 2003 en tussen 2006 en 2009. Volgens zijn verklaring is [eisende partij] destijds in detentie door medegevangenen en politieagenten mishandeld en vreest hij voor zijn leven indien hij aan Moldavië wordt uitgeleverd.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert, samengevat:
primair:
de Staat te verbieden gevolg te geven aan de beschikking van (de voorzieningenrechter begrijpt) 12 december 2022 en [eisende partij] uit te leveren aan Moldavië;
subsidiair:
de Staat te verbieden [eisende partij] aan Moldavië uit te leveren zolang het CPT nog niet zal hebben gerapporteerd naar aanleiding van het recente bezoek aan Moldavië, dan wel de Staat (de voorzieningenrechter begrijpt: nog geen) adequaat feitenonderzoek heeft laten uitvoeren naar de vraag of [eisende partij] na zijn uitlevering aan Moldavië een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM en naar aanleiding daarvan aanvullende garanties heeft verkregen, zoals hierna vermeld;
meer subsidiair:
de Staat te verbieden tot uitlevering over te gaan zolang hij van de Moldavische autoriteiten geen concrete en aanvullende garanties zal hebben verkregen die inhouden dat:
een vertegenwoordiger van de Nederlandse ambassade [eisende partij] zo vaak en zo lang als gewenst kan bezoeken in de gevangenis waar hij zal zijn gedetineerd, en ook in staat zal worden gesteld om de cel waarin [eisende partij] verblijft persoonlijk te inspecteren;
in de gevangenissen waarin [eisende partij] wordt gedetineerd ([P.I. I] te [plaats 2] en [P.I. II] te [plaats 3] ) geen sprake meer is van een tekort aan personeel in het licht van de vele wettelijke taken die men thans heeft;
[eisende partij] in zijn cel steeds tenminste 4 m2 persoonlijke ruimte tot zijn beschikking zal hebben;
[eisende partij] dagelijks ten minste twee uren buiten zijn cel zal kunnen doorbrengen waarvan tenminste één uur in een open luchtplaats niet zijnde een geheel afgesloten binnenplaats, en dat hij voorts tijdens zijn gehele detentie gedurende tenminste 20 uren per week zal mogen werken;
[eisende partij] daadwerkelijke toegang zal hebben tot de medische verzorging, zoals omschreven in de in de verklaring van 14 september 2022 van het Ministerie van Justitie, zo vaak en zo lang hij deze behoeft;
[eisende partij] na een eventuele veroordeling daadwerkelijk zal kunnen deelnemen aan een individueel reclasseringsprogramma zoals omschreven in de verklaring van 14 september 2022;
de maatregelen ter voorkoming van mishandeling door medegedetineerden zoals beschreven in de verklaring van 14 september 2022 (waaronder: afdoende selectie op gevaarlijkheid van celgenoten, voldoende toezicht door personeel, de plaatsing op een afdeling waar geen sprake is van een criminele subcultuur) daadwerkelijk steeds op [eisende partij] zullen worden toegepast;
aan [eisende partij] kosteloos een advocaat zal worden toegewezen zowel tijdens zijn proces als voor de tijd na zijn proces gedurende zijn detentie, die voor hem daadwerkelijk beschikbaar zal zijn en behoorlijk zal worden betaald;
althans oplegging van een in goede justitie te bepalen voorziening;
een en ander met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
[eisende partij] legt aan de vordering het volgende ten grondslag.
In het verleden heeft [eisende partij] slechte ervaringen opgedaan met het Moldavische gevangenissen, met name met gevangenis [P.I. I] in [plaats 2] . Uit de CPT-rapporten blijkt dat de detentieomstandigheden in Moldavische nog altijd slecht zijn en dat er de voorbije jaren slechts marginale verbeteringen zijn doorgevoerd. Gelet op met name de overbevolking en het personeelstekort is er gerede twijfel aan het realiteitsgehalte van de toezeggingen van de Moldavische autoriteiten. Daar komt bij dat Moldavië herhaaldelijk is veroordeeld wegens schending van de fundamentele rechten van gedetineerden. Door de zorgen over een Russische inval in Moldavië, lopen de spanningen in Moldavië alleen maar verder op en bestaat de kans dat het personeelstekort in de gevangenissen alleen maar toeneemt, waardoor de detentieomstandigheden alleen maar slechter worden. Gelet op het voorgaande handelt de minister onrechtmatig door [eisende partij] uit te leveren aan Moldavië, omdat er een gerede kans bestaat dat [eisende partij] in detentie wordt blootgesteld aan een inhumane behandeling en deze kans niet kan worden weggenomen door de verklaringen van de Moldavische autoriteiten.
3.3.
De Staat voert verweer. De Staat concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisende partij] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisende partij] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisende partij] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eisende partij] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de voorgenomen uitlevering onrechtmatig is. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter – in dit spoedeisende geval de voorzieningenrechter in kort geding – tot kennisneming van de vordering gegeven. In dit kort geding ligt ter beoordeling voor de vraag of de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de uitlevering aan Moldavië toe te staan.
4.2.
Artikel 3 EVRM staat aan uitlevering in de weg indien er gegronde redenen (“
substantial grounds”) zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon in geval van uitlevering een reëel risico (“
a real risk”) loopt te worden onderworpen aan foltering of aan een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. Op grond van de overgelegde en aangehaalde rapporten moet worden aangenomen dat gedetineerden in Moldavische detentie, ook in de voor [eisende partij] aangewezen instellingen, een risico lopen op schending van artikel 3 EVRM. Een dergelijk risico kan worden weggenomen indien de verzoekende staat (hier Moldavië) desgevraagd garanties verleent. In de beschikking van 12 december 2022 heeft de minister geoordeeld dat er gelet op de door de Moldavische autoriteiten verstrekte garanties geen dreigende schending van artikel 3 is vast te stellen. In dit kort geding moet worden beoordeeld of de door de Moldavische autoriteiten gegeven garanties afdoende zijn.
4.3.
De Moldavische autoriteiten hebben concrete, op [eisende partij] gerichte, toezeggingen gedaan. In beginsel mag erop worden vertrouwd dat de Moldavische autoriteiten conform deze toezeggingen zullen handelen, zie daarvoor onder meer het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 2 november 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2215. De Staat kan van Moldavië verlangen dat deze garanties worden nagekomen, en aangenomen moet worden dat de Staat, mocht blijken dat een of meer garanties niet (ten volle) worden nagekomen, Moldavië daar op zal aanspreken. Het betoog van [eisende partij] dat deze toezeggingen slechts een papieren werkelijkheid vertegenwoordigen en dat Moldavië herhaaldelijk is veroordeeld wegens schending van artikel 3 EVRM, maken dit niet anders. Niet aannemelijk is de Moldavische autoriteiten gedane toezeggingen jegens de Staat niet nakomen. Dat de behandeling van gedetineerden in Moldavië doorgaans te wensen overlaat, laat onverlet dat [eisende partij] , op basis van de gegeven garanties, een betere behandeling zal kunnen krijgen dan andere gedetineerden waarvoor geen garanties zijn bedongen. Anders dan [eisende partij] heeft betoogd, hoeft de Staat nader onderzoek naar de (algemene) detentieomstandigheden in Moldavië dus niet af te wachten. [eisende partij] heeft ook niet concreet gemaakt op welke wijze de gespannen politieke situatie in Moldavië van invloed is op de detentieomstandigheden, zodat die spanningen op zichzelf geen reden zijn om iedere uitlevering aan Moldavië te verbieden.
4.4.
[eisende partij] heeft betoogd dat de gegeven garanties hiaten bevatten, daar waar het gaat om de leefruimte per gedetineerde, het verblijf buiten de cel, de veiligheid, de alternatieve hiërarchie, de gezondheidszorg en sociale programma’s en de kosteloze rechtsbijstand. Op deze punten wordt het volgende overwogen.
4.5.
In de brief van 14 september 2022 hebben de Moldavische autoriteiten met betrekking tot de leefruimte in de cel de volgende toezegging gedaan:

It should be noted that, in all the above mentioned premises, the extradited person will be detained in one of the identified cells, which will provide a minimum of 4 square meters, excluding the area occupied by annexes/sanitary block (…)” [eisende partij] heeft gesteld dat in deze toezegging niet is gespecificeerd dat het gaat om een minimumruimte per gedetineerde. Hiertegenover heeft de Staat toegelicht dat hij in een recente zaak op dit punt bij de Moldavische autoriteiten om toelichting heeft verzocht en dat deze toezegging – mede gelet op de bij de Moldavische autoriteiten bekende CPT-normen – niet anders kan worden begrepen dan dat dit het aantal vierkante meters per gedetineerde betreft. Gelet hierop moet ervan worden uitgegaan dat bedoeld is een minimumruimte per gedetineerde, en dat de Staat Moldavië ook aan die norm kan (en zal) houden.
4.6.
Met betrekking tot de tijd buiten de cel hebben de Moldavische autoriteiten toegezegd dat [eisende partij] in beide detentielocaties ten minste een uur per dag een buitenactiviteit wordt toegestaan. Hierbij wordt melding gemaakt van “
open air” en “
weather conditions”. Aannemelijk is dan ook dat het in beginsel gaat om een verblijf in de buitenlucht. De Staat heeft met verwijzing naar de rechtspraak van het EHRM gesteld dat wanneer de cel aan de CPT-normen voldoet, een verblijf op cel van 23 uur per dag geen schending van art 3 EVRM oplevert. Hoewel dat wel op zijn weg lag, heeft [eisende partij] niet aannemelijk gemaakt dat het in zijn geval anders ligt. Zoals hiervoor al is overwogen zijn zijn algemene stellingen over overbevolking en personeelstekort in dit verband onvoldoende.
4.7.
[eisende partij] heeft gesteld dat de gedane toezeggingen over zijn veiligheid, de informele hiërarchie en bloostelling aan criminele subculturen alleen kunnen worden waargemaakt wanneer er voldoende personeel is. De Staat heeft op dit punt gesteld dat uit de gedane toezeggingen volgt dat de Moldavische autoriteiten in staat zijn om door een fysieke scheiding en selectie van gedetineerden [eisende partij] weg te houden van gedetineerden met een strafblad en van criminele subculturen. [eisende partij] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze fysieke afscheiding niet werkt en waarom hij op deze afgescheiden afdeling(en) toch gevaar zou lopen.
4.8.
Met betrekking tot de gezondheidszorg en het sociale programma voor gedetineerden overweegt de voorzieningenrechter dat uit de CPT-rapporten blijkt dat een en ander soms te wensen overlaat. Gelet op de concrete toezeggingen van de Moldavische autoriteiten mag erop worden vertrouwd dat [eisende partij] voldoende toegang heeft tot gezondheidszorg en sociale activiteiten.
4.9.
Op grond van de Moldavische wet heeft [eisende partij] gedurende zijn detentie, net als iedere ander gedetineerde, recht op bezoek van een advocaat. [eisende partij] heeft zijn stelling dat de rechtsbijstand mogelijk geen betrekking heeft op de rechtmatigheid van de detentie in het licht van artikel 3 EVRM niet onderbouwd. Niet valt in te zien waarom de strafrechtadvocaat van [eisende partij] niet tevens zou kunnen bijstaan bij eventuele geschillen over detentieomstandigheden.
4.10.
De Moldavische autoriteiten hebben de toezegging gedaan dat Nederlandse ambassadepersoneel [eisende partij] in detentie kan bezoeken. De Staat heeft erkend dat deze mogelijkheid een belangrijke waarborg biedt dat de gedane toezeggingen worden nagekomen. De Staat heeft op dit punt verklaard dat [eisende partij] in de bezoekruimte wordt bezocht en dat indien zijn relaas daartoe aanleiding geeft, bezoek aan zijn cel wordt verzocht en de bezoekfrequentie wordt opgevoerd. Bovendien merkte de Staat terecht nog op dat, voor zover een bezoek op de cel niet plaatsvindt of niet kan plaatsvinden, [eisende partij] wel zelf informatie zal kunnen verstrekken over de omvang van en de voorzieningen in de cel. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de toezegging op dit moment voldoende om het besluit van de minister, in het licht van de in dit geding toe te passen toetsingsnorm, te kunnen dragen. [eisende partij] heeft niet concreet gemaakt waarom dit anders zou zijn. De voorzieningenrechter vertrouwt erop dat de Staat gehoor heeft aan het advies van de rechtbank Limburg om regelmatige en onaangekondigde bezoeken af te leggen aan de detentie-inrichtingen waar [eisende partij] wordt gedetineerd.
4.11.
De verklaringen van [eisende partij] over zijn eerdere ervaringen in Moldavische detentie maken het voorgaande niet anders. [eisende partij] heeft zijn verklaringen niet voorzien van enige onderbouwing, ook niet waar dat wel had gekund. Mede gelet op de toezeggingen van de Moldavische autoriteiten en de mogelijkheid van bezoek door Nederlands ambassadepersoneel, zijn deze verklaringen geen reden om de uitlevering van [eisende partij] te verbieden of om daaraan extra voorwaarden te verbinden.
4.12.
De slotsom is dat de Staat niet onrechtmatig handelt door [eisende partij] uit te leveren aan Moldavië.
4.13.
[eisende partij] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van de Staat als volgt vastgesteld:
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.079,00
- overige kosten
0,00
Totaal
1.755,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot aan dit vonnis vastgesteld op € 1.755,00
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2023.
WJ