In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 februari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Deltaborgh c.s. en Vitens N.V. De zaak betreft een rechtsvordering tot vernietiging van een koopovereenkomst die is gesloten tussen Vitens, FC Twente en Deltaborgh. Vitens vorderde onder andere de vernietiging van de koopovereenkomst wegens dwaling, omdat zij van mening was dat het leidingnetwerk voor drinkwater niet was inbegrepen in de overeenkomst. De rechtbank had de vordering van Vitens tot vernietiging van de koopovereenkomst afgewezen, maar het hof bekrachtigde de subsidiaire vordering van Vitens tot teruglevering van de leidingen die als drinkwaterleidingen in gebruik waren.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte de rechtsvordering tot vernietiging van de koopovereenkomst heeft behandeld zonder dat B.I.C., een van de partijen bij de koopovereenkomst, in het geding was betrokken. De Hoge Raad benadrukte dat volgens artikel 3:51 lid 2 BW een rechtsvordering tot vernietiging van een rechtshandeling moet worden ingesteld tegen alle partijen die bij die rechtshandeling betrokken zijn. Aangezien B.I.C. niet was opgeroepen, kon het hof niet oordelen over de vordering van Vitens. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
Daarnaast werd Vitens veroordeeld in de proceskosten van Deltaborgh c.s. in cassatie, maar de vordering tot terugbetaling van proceskosten werd afgewezen omdat de Hoge Raad de zaak niet zelf afdoet. Dit arrest benadrukt het belang van de betrokkenheid van alle partijen bij rechtsvorderingen tot vernietiging van overeenkomsten.