ECLI:NL:HR:2011:BT2915
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Schorsing van advocaat en gevolgen voor procesrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 december 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij de schorsing van de advocaat van de eisers centraal stond. De eisers, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. P. Garretsen, hadden beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage. De advocaat van de eisers was ten tijde van het arrest van het hof geschorst, wat door het hof werd erkend. De Hoge Raad overwoog dat op grond van artikel 226 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) het geding van rechtswege wordt geschorst wanneer de advocaat zijn hoedanigheid verliest, bijvoorbeeld door schorsing of overlijden. Dit is bedoeld om de belangen van de partij te beschermen die niet meer adequaat vertegenwoordigd is.
De Hoge Raad concludeerde dat de schorsing van de advocaat van de eisers reeds was ingegaan op het moment dat de dag voor het arrest was bepaald, waardoor het hof niet bevoegd was om uitspraak te doen. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak terug naar het gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens werden de kosten van het cassatieberoep gereserveerd tot de einduitspraak, waarbij de kosten aan de zijde van de eisers werden begroot op € 287,86 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de vertegenwoordiging door een advocaat in civiele procedures en de gevolgen van schorsing van een advocaat voor de voortgang van een rechtszaak. De Hoge Raad bevestigde dat indien de schorsing van de advocaat langer duurt dan aanvaardbaar is, de rechter dit aan de wederpartij moet mededelen, zodat deze de mogelijkheid heeft om het geding te hervatten.