Voetnoten
2.In deze zaak is cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 30 augustus 2023, nr. 22/00305, ECLI:NL:GHSHE:2023:2778. 5.Hierbij verwijst het Hof naar HR 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1158 en vgl. HvJ 21 februari 2013, Wolfram Becker, C-104/12, ECLI:EU:C:2013:99, punten 19, 20 en 26 t/m 29. 8.Stcrt. 2018, 72059, artikel XVIII.
9.Stcrt. 2018, 72059, toelichting, p. 24.
10.Art. 8:69 Awb is in art. 29 AWR overigens niet van overeenkomstige toepassing verklaard op de cassatieprocedure in belastingzaken, maar de Hoge Raad is via een omweg gebonden aan de in art. 8:69 Awb bedoelde grenzen, zie M.W.C. Feteris,
11.Zie hierover meer in P. Meyjes e.a.,
17.HR 16 juli 2021, nr. 20/01682, ECLI:NL:HR:2021:1153. Zie voor een uitgebreide beschrijving van de rechtspraak in de afgelopen decennia de noot van L.M. Koenraad bij dit arrest in AB 2021/243. 26.In het dossier tref ik ook (termijn)facturen aan met een factuurdatum in 2018. Gelet op onder meer HR 15 april 2011, nr. 10/00275, ECLI:NL:HR:2011:BQ1213, r.o. 3.3.3, kan de keuze om de voorbelasting in aftrek te brengen nog worden gemaakt bij de aangifte over het tijdvak waarin de woning in gebruik wordt genomen. 27.Zie https://download.belastingdienst.nl/belastingdienst/docs/opg_zonnepaneelhouders_on0401z6fol.pdf voor dit formulier zoals deze op dit moment is vormgegeven.
28.De Inspecteur heeft in zijn verweerschrift in eerste aanleg en ook in beroep vermeld dat op 27 juni 2020 de startersaangifte is ontvangen. Deze datum – die wel binnen de voorgeschreven zesmaandentermijn is gelegen – lijkt mij een verschrijving, omdat de startersaangifte gezien het daarop aangebrachte stempel op 27 oktober 2020 is ontvangen. Uit de processtukken leid ik ook niet af dat belanghebbende voorafgaand aan het insturen van het formulier ‘Opgaaf Zonnepaneelhouders’ spontaan een startersaangifte heeft ingestuurd.
29.Zie ook de ‘Veel gestelde vragen en antwoorden over btw-heffing bij particulieren die zonnepanelen aanschaffen’, antwoord op vraag 5, te vinden op https://open.overheid.nl/documenten/ronl-340e5a28-ba11-4326-a871-0341fd269c9f/pdf, zoals deze op 1 januari 2020 luidden en het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 16 december 2020, nr. 2020-24927, Stcrt. 2020, 62970, onderdeel 2.3.
30.Uiteraard zou uit niet tot het dossier behorende stukken kunnen volgen dat belanghebbende het verzoek wel tijdig of verschoonbaar te laat heeft gedaan.
31.Een niet tijdig verzoek kan niet worden aangemerkt als een verzoek in de zin van art. 6(2) AWR. Dat brengt mee dat de Inspecteur de belanghebbende eigenlijk niet had moeten uitnodigen om aangifte te doen maar een ambtshalve vermindering had moeten verlenen (zie ook 4.5).
32.Blijkens het aangiftebiljet moest de aangifte uiterlijk op 22 december 2020 binnen zijn.
37.Vgl. HvJ 14 oktober 2021, E en Z (gevoegde zaken), C-45/20 en C-46/20, ECLI:EU:C:2021:852, punt 49 en het destijds geldende Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 25 november 2011, nr. BLKB 2011/641M, Omzetbelasting. Aftrek van omzetbelasting, Stcrt. 2011, nr. 21834, onderdeel 5.2.4, waarin is vermeld dat het claimen van aftrek van voorbelasting in een aangifte een aanwijzing vormt dat investeringsgoederen (gedeeltelijk) zakelijk zijn geëtiketteerd.