ECLI:NL:HR:2005:AT3034
Hoge Raad
- Cassatie
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- C.J.J. van Maanen
- Rechtspraak.nl
Ambtshalve beoordeling van de ontvankelijkheid van het bezwaar in belastingzaak
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998. De belanghebbende ontving een aanslag op basis van een belastbaar inkomen van ƒ 29.215. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarop de belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep gegrond, maar verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De belanghebbende ging in cassatie tegen deze uitspraak.
In cassatie werd vastgesteld dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift eindigde op 28 juli 2000. De belanghebbende had een bezwaarschrift ingediend, gedateerd 26 juli 2000, dat op 2 augustus 2000 door de Inspecteur was ontvangen. De Inspecteur had in zijn verweerschrift voor het Hof aangegeven dat het bezwaarschrift tijdig was ingekomen. Tijdens de zitting van het Hof was de belanghebbende niet aanwezig, maar de Inspecteur verklaarde niet meer over de envelop te beschikken waarin het bezwaarschrift was verzonden.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat het bezwaarschrift niet tijdig ter post was bezorgd, aangezien de Inspecteur dit feit niet had betwist. De Hoge Raad verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. Tevens werd bepaald dat de Staat het griffierecht van € 87 aan de belanghebbende moest vergoeden. De Hoge Raad merkte op dat het Hof niet vrijstond om de belanghebbende niet-ontvankelijk te verklaren zonder hem de gelegenheid te bieden zich uit te laten over de datum van terpostbezorging van het bezwaarschrift.