Uitspraak
1.Geding in cassatie
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P] , heeft een verweerschrift ingediend.
[A] heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 september 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [A] namens [X1] Ltd tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting over het jaar 2011, opgelegd aan [X1] Ltd, die in 2012 was geliquideerd. De aandeelhouder, [A], had bezwaar gemaakt tegen deze navorderingsaanslag, maar de Inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond. De Rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van de aandeelhouder niet-ontvankelijk, omdat de vennootschap was ontbonden en heropening van de vereffening volgens Guernsey recht niet mogelijk was.
Het Gerechtshof heeft ambtshalve de ontvankelijkheid van het bezwaar beoordeeld en geconcludeerd dat de aandeelhouder niet ontvankelijk was in zijn bezwaar, omdat de vennootschap niet meer bestond en heropening van de vereffening niet mogelijk was. De Hoge Raad heeft deze oordelen bevestigd en geoordeeld dat het instellen van een principaal cassatieberoep onder voorwaarden niet mogelijk is. De Hoge Raad komt terug op eerdere rechtspraak en stelt dat het bezwaar van de aandeelhouder niet-ontvankelijk is, omdat er geen mogelijkheid is om de vereffening te heropenen. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.