In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de tijdigheid van een bezwaar dat door appellant is ingediend tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Breda, waarin het verzoek om voortzetting van een persoonsgebonden budget (pgb) werd afgewezen. De rechtbank had het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard op basis van een ambtshalve beoordeling van de tijdigheid, wat in strijd bleek te zijn met de geldende rechtspraak. De Raad heeft geoordeeld dat de bestuursrechter niet langer ambtshalve de tijdigheid van een bezwaar of beroep dient te beoordelen, maar dat dit een kwestie is die door de partijen zelf moet worden opgeworpen. Hierdoor is de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en is het beroep tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. De Raad heeft tevens de proceskosten van appellant in hoger beroep toegewezen en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van rechtszekerheid voor alle betrokken partijen in bestuursrechtelijke procedures.