Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
Het Hof heeft deze vaststellingen uit de uitspraak van 13 juli 2017 ten grondslag gelegd aan zijn oordeel dat het teruggaafverzoek 2015 zeker te laat is ingediend.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 januari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de teruggaaf van omzetbelasting door een failliete onderneming, [X] B.V. De belanghebbende, vertegenwoordigd door de curator, had een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting ingediend bij de Inspecteur, dat was afgewezen. De zaak betreft de vraag of de belanghebbende recht heeft op teruggaaf van omzetbelasting die zij had voldaan in verband met de verhuur van onroerende zaken, nadat de huurder geen huur meer betaalde en de onderneming failliet werd verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat het teruggaafverzoek te laat was ingediend. De Hoge Raad stelde vast dat de vergoeding voor de verhuur van de onroerende zaak niet is en niet zal worden ontvangen, en dat de omzetbelasting op basis van artikel 29, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet moet worden teruggegeven. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de eerdere uitspraken van het Hof en de Rechtbank, en verleende aan de belanghebbende een teruggaaf van € 202.959. Tevens werden de kosten van de procedure toegewezen aan de Staatssecretaris van Financiën en de Inspecteur.