ECLI:NL:GHSHE:2023:2778

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
22/00305
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen aftrek omzetbelasting van bouwkosten van nieuwbouwwoning voor geïntegreerde zonnepanelen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep over de aftrekbaarheid van omzetbelasting op bouwkosten van een nieuwbouwwoning met geïntegreerde zonnepanelen. De belanghebbende had in 2019 een teruggaaf van omzetbelasting aangevraagd, maar de inspecteur had dit verzoek gedeeltelijk afgewezen. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard, maar de inspecteur had een hersteluitspraak gedaan die de teruggaaf op een lager bedrag had vastgesteld. Het hof oordeelde dat de belanghebbende geen recht had op aftrek van de omzetbelasting die drukt op de bouw van de woning en het dak, omdat er geen rechtstreeks en onmiddellijk verband bestond tussen de bouwkosten en de belaste activiteiten van de belanghebbende. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 30 augustus 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 22/00305
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 19 januari 2022, nummer BRE 20/9360, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft met betrekking tot het jaar 2019 bij aangifte om teruggaaf van omzetbelasting verzocht (hierna: het teruggaafverzoek). De inspecteur heeft het teruggaafverzoek bij beschikking gedeeltelijk afgewezen (hierna: de teruggaafbeschikking).
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de teruggaafbeschikking. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft schriftelijk op het verweerschrift gereageerd.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen als gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
1.7.
Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.
1.8.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.9.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen is verzonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft een woning laten bouwen aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning). Op de woning zijn 97 geïntegreerde zonnepanelen geïnstalleerd. Geïntegreerde zonnepanelen verschillen van niet-geïntegreerde zonnepanelen doordat de eerstgenoemde zonnepanelen tevens als dakbedekking dienen.
2.2.
De met betrekking tot de levering en montage van de zonnepanelen in rekening gebrachte omzetbelasting bedraagt € 3.159,85. Daarnaast is omzetbelasting aan belanghebbende in rekening gebracht met betrekking tot de overige bouwkosten, waaronder wordt verstaan de bouwkosten exclusief de kosten die samenhangen met de levering en montage van de zonnepanelen (hierna: de overige bouwkosten).
2.3.
De stroom die door belanghebbende niet wordt gebruikt, wordt geleverd aan het energiebedrijf. Belanghebbende is voor de levering van opgewekte stroom aan het energiebedrijf aangemerkt als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB 1968). Belanghebbende heeft geen andere belaste activiteiten. Belanghebbende heeft de woning tot het ondernemingsvermogen gerekend.
2.4.
Op 30 juni 2020 heeft belanghebbende met betrekking tot het jaar 2019 aangifte omzetbelasting gedaan (hierna: de aangifte). In de aangifte is verzocht om teruggaaf van € 13.521, met dien verstande dat de verschuldigde omzetbelasting is gesteld op € 180 en de voorbelasting op € 13.701. De in de aangifte geclaimde aftrek van voorbelasting heeft zowel betrekking op de zonnepanelen als op de overige bouwkosten. Belanghebbende heeft de berekening van de met betrekking tot de overige bouwkosten in aanmerking te nemen aftrek gebaseerd op de uitspraak van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 november 2017. [1]
2.5.
Bij teruggaafbeschikking van 1 augustus 2020 heeft de inspecteur de in de aangifte geclaimde teruggaaf gedeeltelijk afgewezen. De inspecteur heeft uitsluitend aftrek van voorbelasting verleend met betrekking tot de zonnepanelen en heeft aftrek van voorbelasting met betrekking tot de overige bouwkosten geweigerd. De inspecteur heeft de voorbelasting vastgesteld op € 3.159 en de verschuldigde omzetbelasting op € 180 resulterend in een teruggaaf van € 2.979.
2.6.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de teruggaafbeschikking. Bij uitspraak op bezwaar van 15 oktober 2020 heeft de inspecteur het bezwaar afgewezen.
2.7.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de teruggaafbeschikking vastgesteld op een bedrag van € 3.160, de inspecteur veroordeeld in de kosten van bezwaar en beroep van, in totaal, € 704 en gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 178 aan hem vergoedt. Bij berekening van de (proces)kostenvergoeding heeft de rechtbank een wegingsfactor van 0,25 gehanteerd.
2.8.
Nadat de rechtbank op 19 januari 2022 uitspraak had gedaan heeft de inspecteur bij beschikking van 18 februari 2022 de teruggaaf ambtshalve vastgesteld op een bedrag van € 2.980. Het bijstellen van de teruggaafbeschikking van € 2.979 naar € 2.980 heeft te maken met correctie van een afrondingsfout.
2.9.
Nadat op 23 februari 2023 belanghebbende hoger beroep had ingesteld bij het hof en het hof de rechtbank bij brief van 10 maart 2022 op de hoogte had gesteld van dit hoger beroep heeft de rechtbank vervolgens op 9 mei 2022 een hersteluitspraak gedaan, [2] waarin de rechtbank een omissie in het dictum van de onder 2.7 genoemde uitspraak heeft hersteld. Bij hersteluitspraak is de teruggaafbeschikking nader vastgesteld op een bedrag van € 2.980 in plaats van € 3.160.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Is de teruggaafbeschikking tot een te laag bedrag vastgesteld?
2. Heeft de rechtbank de (proces)kostenvergoeding voor bezwaar en beroep tot een te laag bedrag vastgesteld?
3.2.
Belanghebbende concludeert tot verhoging van de teruggaafbeschikking en (proces)kostenvergoeding. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Vooraf en ambtshalve
4.1.
Tegen een hersteluitspraak staat geen hoger beroep open. [3] Het hoger beroep omvat derhalve niet de onder 2.9 vermelde hersteluitspraak van 9 mei 2022, daargelaten dat deze is gedaan na het instellen van het hoger beroep door belanghebbende op 23 februari 2022.
4.2.
Belanghebbende heeft desgevraagd tijdens het onderzoek ter zitting uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk verklaard dat als het gelijk aan de zijde van de inspecteur is het bedrag van de teruggaaf in deze zaak € 2.980 is.
Ten aanzien van het geschil
Vraag 1 (hoogte teruggaafbeschikking)
4.3.
Een ondernemer mag de omzetbelasting in aftrek brengen die door andere ondernemers ter zake van door hen aan die ondernemer verrichte leveringen en verleende diensten in rekening is gebracht, voor zover de goederen en de diensten door de ondernemer worden gebruikt voor belaste handelingen. [4] Op de belastingplichtige rust de last te bewijzen dat aan alle voorwaarden voor het uitoefenen van het recht op vooraftrek is voldaan. Daaronder valt, voor zover hier van belang, de voorwaarde dat de in rekening gebrachte kosten rechtstreeks en onmiddellijk verband houden met het jegens een ander verrichten van een prestatie onder bezwarende titel die niet is vrijgesteld van omzetbelasting. [5] Het rechtstreeks en onmiddellijk verband moet bestaan tussen een bepaalde handeling in een eerder stadium en een of meer handelingen in een later stadium waarvoor recht op aftrek bestaat. Het recht op aftrek van de omzetbelasting over in een eerder stadium verworven goederen of diensten vooronderstelt dat de voor de verwerving ervan gedane uitgaven zijn opgenomen in de prijs van de belaste handelingen in een later stadium waarvoor recht op aftrek bestaat. [6] Een rechtstreeks en onmiddellijk verband in voornoemde zin ontbreekt als de belastingplichtige de desbetreffende uitgave toch zou hebben gedaan wanneer hij geen belastbare economische activiteit had uitgeoefend. [7] Indien een dergelijk verband niet bestaat, kan een rechtstreeks en onmiddellijk verband niettemin worden aangenomen indien de kosten voor de desbetreffende goederen of diensten deel uitmaken van de algemene kosten van de belastingplichtige en als zodanig zijn opgenomen in de prijs van de door hem verrichte handelingen; in dat geval bestaat immers een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de voor de verwerving van goederen of diensten gedane uitgaven en de gehele economische activiteit van de belastingplichtige.
4.4.
Het is aan belanghebbende om feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken die meebrengen dat een rechtstreeks en onmiddellijk verband als hiervoor in 4.3 bedoeld, bestaat. In het onderhavige geval houdt dit in dat het op de weg van belanghebbende ligt om feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken op grond waarvan kan worden aangenomen dat de aan het gedeelte van het dak waarop de zonnepanelen zich bevinden toe te rekenen overige bouwkosten haar uitsluitende oorzaak vinden in de belastbare activiteit, ondanks het privégebruik van de woning en ongeacht de mate van dat privégebruik. [8]
4.5.
Het hof acht aannemelijk dat belanghebbende de overige bouwkosten hoe dan ook zou hebben gemaakt ook wanneer hij geen zonnepanelen zou hebben aangeschaft. Dat in het onderhavige geval sprake is van geïntegreerde zonnepanelen en deze zonnepanelen – zoals niet tussen partijen in geschil is – één investeringsgoed vormen met de woning noopt het hof niet tot hantering van een ander beoordelingskader dan wel een andersluidend oordeel. Ondanks deze omstandigheden is immers nog steeds sprake van een situatie waarin de overige bouwkosten (van het dak) niet afhankelijk zijn van het al dan niet plaatsen van zonnepanelen. Reeds daarom kan niet worden gezegd dat deze uitgaven zijn gemaakt ten behoeve van het met zonnepanelen opwekken en tegen vergoeding leveren van energie.
4.6.
Uit het vorenoverwogene volgt dat geen sprake is van een rechtstreeks en onmiddellijk verband zoals bedoeld onder 4.3. De vervolgvraag is of een dergelijk verband, desondanks, aangenomen moet worden omdat tussen het bouwen van de woning respectievelijk het bouwen van het dak van de woning en het tegen vergoeding leveren van energie door belanghebbende aan de energiemaatschappij een verband bestaat. Dat doet zich voor als de hieraan toe te rekenen overige bouwkosten, eventueel via de algemene kosten, zouden zijn opgenomen in de prijs die belanghebbende ontvangt voor de levering van energie. De inspecteur betwist dat daar sprake van is. Aangezien belanghebbende geen enkel inzicht heeft gegeven in de hoogte of samenstelling van de prijs die hij ontvangt voor de levering van de energie aan de energiemaatschappij heeft belanghebbende, gelet op de betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat de overige bouwkosten (van het dak) op enigerlei wijze zijn verdisconteerd in de prijs die hij van de energiemaatschappij voor de levering van energie heeft ontvangen.
4.7.
Een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de bouw van de woning dan wel het dak van de woning en het tegen vergoeding leveren van energie aan de energiemaatschappij kan derhalve niet worden aangenomen. Anders dan belanghebbende meent, leidt de omstandigheid dat zonder de bouw van de woning geen energie kan worden opgewekt en de omstandigheid dat het gelet op het koopcontract dan wel de regels rondom het verlenen van een bouwvergunning niet mogelijk was om af te zien van het plaatsen van zonnepanelen, niet tot een andere fiscaalrechtelijke kwalificatie.
4.8.
Gelet op het vorenstaande heeft belanghebbende geen recht op aftrek van de omzetbelasting die drukt op de bouw van zijn woning dan wel op het dak van zijn woning. Dit betekent dat het bedrag aan teruggaaf, zoals nader vastgesteld bij de teruggaafbeschikking zoals die luidt na de ambtshalve beschikking van 18 februari 2022 (welke teruggaaf uitsluitend betrekking heeft op de levering en montage van de zonnepanelen), gehandhaafd blijft.
4.9.
Het hof beantwoordt vraag 1 ontkennend.
Vraag 2 ((proces)kostenvergoeding)
4.10.
Bij berekening van de (proces)kostenvergoeding voor bezwaar en beroep heeft de rechtbank een wegingsfactor van 0,25 gehanteerd, aangezien het beroep uitsluitend gegrond is verklaard wegens een afrondingsverschil van € 1. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat een wegingsfactor 1 gehanteerd had dienen te worden. Belanghebbende verwijst naar een uitspraak van het hof van 2 december 2021 [9] waarin is overwogen dat de beoordeling van het gewicht van de zaak, in beginsel, niet afhankelijk is van de mate waarin grieven gegrond worden bevonden.
4.11.
De inspecteur is, daarentegen, van mening dat terecht een wegingsfactor 0,25 is toegepast.
4.12.
In een uitspraak van het hof van 11 november 2021 [10] – waarnaar ook verwezen wordt in voornoemde uitspraak van het hof van 2 december 2021 – zijn richtsnoeren opgenomen voor berekening van de (proces)kostenvergoeding. In onderdeel 1.2.2. van die richtsnoer is opgenomen dat in gevallen waarin sprake is van evidente tel- en rekenfouten en daarmee gelijk te stellen misslagen, waarbij te denken valt aan evidente tel- en rekenfouten in de heffingsgrondslag, een wegingsfactor van 0,25 gehanteerd kan worden. Naar het oordeel van het hof is de in het onderhavige geval geconstateerde afrondingsfout van € 1 gelijk te stellen aan een dergelijke tel- en rekenfout. De rechtbank heeft derhalve terecht een wegingsfactor van 0,25 toegepast. De omstandigheid dat belanghebbende in bezwaar en beroep diverse (ongegrond verklaarde) stellingen heeft aangevoerd tegen de hoogte van de teruggaafbeschikking doet hier niet aan af.
4.13.
Het hof beantwoordt vraag 2 ontkennend.
Tussenconclusie
4.14.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.15.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.16.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond; en
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door P. Fortuin, voorzitter, M.J.C. Pieterse en J.W. de Tombe, in tegenwoordigheid van J.M.A. van Rooij-Beckers, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2023 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
J.M.A. van Rooij-Beckers P. Fortuin
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 november 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:10387.
2.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 9 mei 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2542.
3.Hoge Raad 6 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1449.
4.Artikel 15, lid 1, aanhef en letter a, Wet OB 1968.
5.Hoge Raad 29 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2461.
6.HvJ EU 14 september 2017, Iberdrola, ECLI:EU:C:2017:683, r.o. 28.
7.Hoge Raad 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1158. Vgl. HvJ EU 21 februari 2013, Wolfram Becker, ECLI:EU:C:2013:99, punten 19, 20 en 26 tot en met 29.
8.Hoge Raad 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1158.
9.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 2 december 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3610.
10.Hof ’s-Hertogenbosch 11 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3315.