ECLI:NL:PHR:2016:729
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Strafrechtelijke beoordeling van de motivering van een gevangenisstraf en overschrijding van de redelijke termijn in cassatie
In deze zaak heeft de enkelvoudige strafkamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch de verdachte op 12 september 2014 veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand wegens diefstal. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij mr. R.J. Baumgardt als advocaat optreedt. In de cassatieprocedure zijn twee middelen van cassatie ingediend. Het eerste middel betreft de klacht dat het hof heeft verzuimd om de redenen voor de opgelegde vrijheidsbenemende straf voldoende te motiveren, zoals vereist door artikel 359.6 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het hof heeft echter in zijn overwegingen de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, alsook de persoon van de verdachte in aanmerking genomen. Het hof heeft geconcludeerd dat de opgelegde straf passend is en dat er geen aanleiding is om af te wijken van de eerder opgelegde straf.
Het tweede middel betreft de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De stukken zijn te laat door het hof ingezonden, wat leidt tot een overschrijding van de inzendtermijn van acht maanden. De Hoge Raad constateert deze overschrijding, maar oordeelt dat dit niet tot cassatie hoeft te leiden, gezien de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het beroep in cassatie moet worden verworpen, omdat de middelen niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak leiden.