ECLI:NL:HR:2016:518

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 maart 2016
Publicatiedatum
29 maart 2016
Zaaknummer
15/00701
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over strafmotivering en redelijke termijn in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 maart 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was in eerste aanleg door de Politierechter in de Rechtbank Limburg veroordeeld voor de verkoop van cocaïne, met een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. In hoger beroep heeft de Advocaat-Generaal de strafoplegging van de Politierechter bekritiseerd en een onvoorwaardelijke taakstraf geëist. Het Hof heeft echter de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, waarbij het Hof de ernst van het bewezen feit en de omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak bevestigd dat de opgelegde straf in overeenstemming is met artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering en dat het opleggen van een zwaardere straf dan waarover partijen zich ter terechtzitting hebben uitgelaten niet in strijd is met de beginselen van een eerlijk proces zoals vastgelegd in artikel 6 van het EVRM. De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de beslissing van het Hof in stand blijft.

Uitspraak

29 maart 2016
Strafkamer
nr. S 15/00701
LBS/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 4 februari 2015, nummer 20/002088-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de strafoplegging en in zoverre tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de motivering van de door het Hof opgelegde straf.
2.2.1.
In eerste aanleg heeft de Politierechter in de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, de verdachte veroordeeld ter zake van - kort gezegd - de verkoop van cocaïne.
2.2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg houdt onder meer het volgende in:
"De officier van justitie voert het woord, leest de vordering voor en legt die aan de politierechter over (kopie van de vordering is aangehecht). Hij vult daarop mondeling aan - zakelijk weergegeven -:
(...)
Het uitgangspunt is, gelet op de richtlijnen, een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Omdat het echter een zaak betreft die meer dan twee jaar oud is en verdachte in de tussentijd geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd blijkens het uittreksel documentatie, eis ik geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf, maar het equivalent daarvan in de vorm van een taakstraf. Mijn eis is een taakstraf voor de duur van 180 dagen subsidiair 90 dagen hechtenis.
De raadsman voert aan - zakelijk weergegeven -:
(...)
Gelet hierop dient cliënt dan ook te worden vrijgesproken.
(...)
Subsidiair, mocht de politierechter toch tot een bewezenverklaring komen, is de door de officier van justitie geëiste taakstraf te hoog, gelet op de ouderdom van het feit. Deze zaak had veel eerder op zitting moeten komen. De taakstraf dient daarom te worden gematigd mocht het tot een strafoplegging komen."
2.2.3.
De Politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Die strafoplegging is als volgt gemotiveerd:
"Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij de bepaling van de op te leggen straf houdt de politierechter enerzijds rekening met de ernst van het feit. De handel in harddrugs is een ernstig feit, omdat het gebruik van dergelijke middelen, door vaak daarmee gepaard gaand crimineel gedrag, onrust en schade in de samenleving veroorzaakt. Verdachte is volledig voorbijgegaan aan het algemeen bekende feit dat harddrugs schadelijk zijn voor de volksgezondheid.
Anderzijds constateert de politierechter dat de behandeling van deze strafzaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, nu het bewezenverklaarde feit meer dan twee jaar geleden is gepleegd. Omdat de verdachte sindsdien blijkens het Uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 19 juni 2014 niet meer is veroordeeld voor nieuwe strafbare feiten, zal de politierechter bepalen dat de hierna te noemen straf in zijn geheel niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter alsnog de tenuitvoerlegging daarvan gelast omdat de verdachte voor het einde van een proeftijd welke wordt gesteld op twee jaren, de algemene voorwaarde heeft overtreden."
2.2.4.
Tegen dit vonnis heeft de verdachte hoger beroep ingesteld.
2.3.1.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep hebben de Advocaat-Generaal bij het Hof onderscheidenlijk de raadsman van de verdachte aldaar als volgt het woord gevoerd:
"De advocaat-generaal voert het woord tot requisitoir.
(...)
De officier van justitie heeft in eerste aanleg als richtlijn genoemd een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. Gelet op de ouderdom heeft de officier van justitie een taakstraf geëist voor de duur van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis. De politierechter heeft deze taakstraf geheel voorwaardelijk opgelegd. Naar mijn mening heeft de officier van justitie in voldoende mate rekening gehouden met het tijdsverloop. De beslissing van de politierechter ten aanzien van hetgeen in beslag is genomen kan worden gevolgd.
De advocaat-generaal vordert dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, behoudens ten opzichte van de opgelegde straf en te dien aanzien opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis en legt vervolgens de op schrift gestelde vordering aan het hof over.
De raadsman voert het woord tot verdediging.
(...)
Subsidiair ben ik van mening dat de politierechter terecht tot een voorwaardelijke taakstraf is gekomen. Het feit dateert van drie jaar geleden. De politierechter heeft pas op 7 juli 2014 vonnis gewezen. De redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden. Indien het hof tot een bewezenverklaring komt dan verzoekt de verdediging een voorwaardelijke taakstraf op te leggen."
2.3.2.
Het Hof heeft aan de verdachte twee maanden gevangenisstraf opgelegd ter zake van hetzelfde feit als waarvoor de verdachte in eerste aanleg werd veroordeeld. Het Hof heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd:
"Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de handel in harddrugs;
- de omstandigheid dat harddrugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving schade wordt berokkend.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof gelet op:
- de omstandigheid dat verdachte, blijkens het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 22 december 2014, niet eerder ter zake soortgelijke misdrijven door de strafrechter is veroordeeld;
- de inhoud van het hem betreffend reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 27 december 2012;
- de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met de door de advocaat- generaal gevorderde taakstraf, maar zal het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor na te melden duur opleggen.
Het hof heeft acht geslagen op de omstandigheid dat het recht van verdachte op berechting binnen een redelijke termijn is geschonden. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen. In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 14 april 2012, de dag van de aanhouding van verdachte. Het hof stelt vast dat de behandeling in eerste aanleg niet is afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de hiervoor genoemde termijn, immers, het eindvonnis in de onderhavige zaak dateert van 7 juli 2014, terwijl het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht die deze overschrijding rechtvaardigen.
Anders dan de raadsman is het hof echter van oordeel dat aan deze geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg geen rechtsgevolgen behoeven te worden verbonden, aangezien de zaak in hoger beroep alsnog met bijzondere voortvarendheid ter terechtzitting is aangebracht en behandeld."
2.4.
Met zijn hiervoor weergegeven overweging heeft het Hof in overeenstemming met art. 359, zesde lid, Sv in het bijzonder de redenen opgegeven die de opgelegde gevangenisstraf hebben bepaald, en toereikend gemotiveerd waarom niet kan worden volstaan met een straf als door het Openbaar Ministerie is gevorderd of door de verdediging is bepleit. Daarbij verdient nog opmerking dat het opleggen van een zwaardere straf dan waarover partijen zich ter terechtzitting hebben uitgelaten niet onverenigbaar is met de in art. 6 EVRM belichaamde beginselen van een eerlijk proces (vgl. HR 5 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY9985, NJ 2013/467).
2.5.
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
29 maart 2016.