Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Slotsom
4.Beslissing
12 april 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 april 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte had een verzoek tot aanhouding ingediend, omdat hij recent werk had gevonden en daardoor niet in staat was om ter zitting aanwezig te zijn. Het Hof had dit verzoek afgewezen, omdat het onvoldoende was onderbouwd en er geen bewijs was geleverd dat de verdachte inderdaad recent werk had gevonden. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof weliswaar had vastgesteld dat het verzoek onvoldoende was onderbouwd, maar niet had aangetoond dat de omstandigheid van recent werk niet aannemelijk was. De Hoge Raad benadrukte dat het Hof een afweging had moeten maken tussen de belangen van de verdachte en de belangen van een effectieve rechtspleging. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.