ECLI:NL:HR:2016:622

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 april 2016
Publicatiedatum
12 april 2016
Zaaknummer
15/00359
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanhoudingsverzoek in strafzaak met betrekking tot recent gevonden werk

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 april 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte had een verzoek tot aanhouding ingediend, omdat hij recent werk had gevonden en daardoor niet in staat was om ter zitting aanwezig te zijn. Het Hof had dit verzoek afgewezen, omdat het onvoldoende was onderbouwd en er geen bewijs was geleverd dat de verdachte inderdaad recent werk had gevonden. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof weliswaar had vastgesteld dat het verzoek onvoldoende was onderbouwd, maar niet had aangetoond dat de omstandigheid van recent werk niet aannemelijk was. De Hoge Raad benadrukte dat het Hof een afweging had moeten maken tussen de belangen van de verdachte en de belangen van een effectieve rechtspleging. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.

Uitspraak

12 april 2016
Strafkamer
nr. S 15/00359
IF/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 15 december 2014, nummer 22/003912-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, en I.A. Groenendijk, advocaat te 's-Gravenhage, ieder bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het door eerstgenoemde advocaat voorgestelde middel
2.1.
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2.1.
Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden ter zake van - kort gezegd -het voorhanden hebben van een pistoolmitrailleur. Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich een aan het Hof gerichte brief van I.A. Groenendijk, raadsman van de verdachte, van 27 november 2014. Deze brief houdt het volgende in:
"Inzake: [verdachte]
Rolnr.: 22/003912-13
Edelgrootachtbaar college,
Mijn kantoorgenoot zou ter zitting in opgemelde kwestie verschijnen.
Echter cliënt belde zojuist, met de mededeling, dat hij - na vele jaren zoeken - werk heeft gekregen. Zoals hij aangaf, kan hij thans niet zeggen tegen zijn werkgever dat hij bij Uw Gerechtshof dient te verschijnen. Client is ernstig bevreesd alsdan (in zijn proeftijd) ontslagen te worden. Het belang om ter zitting te verschijnen, gezien de dreigende zes maanden hechtenis is evenzeer groot.
Client verzoekt derhalve om een aanhouding opdat hij vrije dagen kan opbouwen, buiten zijn proeftijd de zitting kan bijwonen en alsdan wel ter zitting kan verschijnen, met behoud van zijn werk.
Zodra ik de arbeidsovereenkomst van client heb ontvangen, zend ik u deze."
2.2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 december 2014 houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen. Het houdt voorts het volgende in:
"Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. A.J. van Duijne Strobosch, advocaat te 's-Gravenhage, die mededeelt door de verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.
(...)
In aanvulling hierop voert de raadsman het woord als volgt:
Ik verzoek het hof thans de behandeling van de zaak aan te houden, teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen gebruik te maken van zijn aanwezigheidsrecht. Ik verwijs hiertoe naar het faxbericht van mijn kantoorgenoot mr. I.A. Groenendijk d.d. 27 november 2014. Verdachte heeft recent werk gevonden en is bij gebrek aan opgebouwde vrije dagen vandaag niet in de gelegenheid ter terechtzitting aanwezig te zijn. De in dit faxbericht aangekondigde arbeidsovereenkomst heeft ons kantoor niet mogen ontvangen. De enige onderbouwing van dit verzoek berust dus op de mondelinge mededeling van de verdachte.
De voorzitter onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraad. Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede:
Op geen enkele wijze is aangetoond dat de verdachte recent werk heeft gevonden en in verband daarmee niet in de gelegenheid is ter terechtzitting aanwezig te zijn, ook de op verzoek van de raadsman opgevraagde arbeidsovereenkomst die het verzoek ter bevestiging zou kunnen ondersteunen, heeft de verdachte niet aan diens raadsvrouw doen toekomen. Het verzoek is derhalve onvoldoende onderbouwd en van de noodzaak de zaak aan te houden is niet gebleken.
Het verzoek wordt mitsdien afgewezen."
2.3.1.
Het Hof heeft het verzoek afgewezen op de grond dat het "onvoldoende [is] onderbouwd en van de noodzaak de zaak aan te houden (...) niet [is] gebleken", omdat "op geen enkele wijze is aangetoond dat de verdachte recent werk heeft gevonden en in verband daarmee niet in de gelegenheid is ter terechtzitting aanwezig te zijn".
2.3.2.
Het Hof heeft weliswaar vastgesteld dat het verzoek onvoldoende is onderbouwd maar niet dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is geworden. Gelet hierop had het Hof bij de beslissing op het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak een afweging dienen te maken tussen alle daarbij betrokken belangen, waaronder het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging (vgl. HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1314, NJ 1999/294).
2.4.
Het middel slaagt.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 april 2016.