Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
4.Beslissing
27 september 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarin de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van een maand voor diefstal. De verdachte heeft cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat R.J. Baumgardt. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Het eerste middel van de verdachte betreft de klacht dat het Hof in strijd met artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) heeft verzuimd om in het arrest de redenen op te geven die hebben geleid tot de keuze voor de opgelegde vrijheidsbenemende straf. Het Hof heeft in zijn motivering enkel verwezen naar de aard en ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, zonder specifiek in te gaan op de redenen voor de strafoplegging. Dit gebrek in de motivering is in strijd met de wettelijke vereisten en leidt tot nietigheid van de strafoplegging volgens artikel 359, achtste lid, Sv. De Hoge Raad oordeelt dat het middel terecht is voorgesteld en vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling van de straf.