ECLI:NL:HR:2010:BN0011

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01503
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting en de motivering van de strafoplegging

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De Hoge Raad behandelt de klacht dat het Hof in strijd met artikel 345, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) uitspraak heeft gedaan later dan op de veertiende dag na de sluiting van het onderzoek. De Hoge Raad oordeelt dat noch artikel 345 Sv, noch enige andere rechtsregel zich ertegen verzet dat na afloop van het onderzoek ter terechtzitting het onderzoek op een nadere terechtzitting gesloten wordt verklaard. Het middel dat uitgaat van een andere opvatting wordt verworpen.

Daarnaast wordt in de zaak de motivering van de opgelegde straf beoordeeld. De Advocaat-Generaal had gevorderd dat de verdachte voor de tenlastegelegde feiten zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren, met toepassing van een korting vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 21 maanden opgelegd, waarbij het rekening heeft gehouden met de schending van de redelijke termijn. De Hoge Raad oordeelt dat de strafmotivering voldoet aan de eisen van artikel 359, zesde lid, Sv, en dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de uitspraak van het Hof.

Uitspraak

16 november 2010
Strafkamer
Nr. 09/01503
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 maart 2009, nummer 23/005719-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte 4], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. B.P. de Boer en mr. M. van Delft, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof in strijd met art. 345, derde lid, Sv later dan op de veertiende dag na de sluiting van het onderzoek uitspraak heeft gedaan.
2.2. De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
(i) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 10 februari 2009, inhoudende onder meer:
"Aan de verdachte wordt materieel het recht gelaten het laatst te spreken.
De voorzitter deelt als beslissingen van het hof mede dat het onderzoek ter terechtzitting formeel zal worden gesloten op 10 maart 2009 te 13.15 uur.
De verdachte doet afstand van zijn recht om bij de formele sluiting van het onderzoek ter terechtzitting aanwezig te zijn.
Voorts deelt de voorzitter mede dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 24 maart 2009 te 13.00 uur.";
(ii) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 10 maart 2009, inhoudende onder meer:
"De verdachte (...) is niet verschenen.
De raadsman van de verdachte, mr. M. de Klerk, advocaat te Velserbroek, is evenmin ter terechtzitting aanwezig.
De voorzitter verklaart het onderzoek ter terechtzitting gesloten en deelt mede dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 24 maart 2009 te 13.00 uur.";
(iii) het Hof heeft vervolgens op 24 maart 2009 uitspraak gedaan.
2.3. Art. 345, eerste en derde lid, Sv, dat ook op de terechtzitting in hoger beroep van toepassing is, luidt:
"1. Na afloop van het onderzoek wordt dit door den voorzitter gesloten verklaard en wordt hetzij aanstonds de uitspraak gedaan, hetzij door de voorzitter mondeling medegedeeld, wanneer zij volgens de bepaling der rechtbank zal plaatsvinden.
3. In geen geval mag de uitspraak later plaats vinden dan op den veertiende dag na de sluiting van het onderzoek. (...)"
2.4. Noch art. 345 Sv noch enige andere rechtsregel verzet zich ertegen dat na afloop van het onderzoek ter terechtzitting het onderzoek op een nadere terechtzitting gesloten wordt verklaard. Het middel, dat uitgaat van een andere opvatting, is tevergeefs voorgesteld.
3. Beoordeling van het vierde middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof in strijd met art. 359, zesde lid, Sv heeft verzuimd in het arrest in het bijzonder de redenen op te geven die hebben geleid tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf.
3.2. Het Hof heeft ter motivering van de opgelegde straf het volgende overwogen:
"De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het onder 1 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voonwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie en namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest met toepassing van een korting van 5% vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Voorts stelt het hof vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geschonden. Uit de stukken van het dossier is gebleken dat de termijn van de hoger beroepsfase met ruim 11 maanden is overschreden. Het hof laat meewegen dat de onderhavige zaak deelt uit maakt van een zeer omvangrijk doch niet heel ingewikkeld megadossier. Niettemin heeft de verdediging geen handelingen verricht die het proces hebben doen vertragen. Het hof zal derhalve bij de oplegging van de straf rekening houden met deze vastgestelde schending.
Het hof heeft overwogen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden op te leggen. Alles afwegende, acht het hof een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden."
3.3. Blijkens het voorgaande heeft de Rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en is in hoger beroep door de Advocaat-Generaal de oplegging van een gevangenisstraf van 3 jaren gevorderd, met toepassing van een korting op de grond dat de redelijke termijn is overschreden. Uit de motivering van de strafoplegging blijkt voorts dat het Hof heeft overwogen een gevangenisstraf van 24 maanden op te leggen, maar dat het alles afwegende een gevangenisstraf van 21 maanden passend en geboden heeft geacht. Gelet hierop moeten voormelde overwegingen aldus worden begrepen dat naar het oordeel van het Hof niet kan worden volstaan met oplegging van een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming meebrengt. De strafmotivering voldoet daarom aan de op grond van art. 359, zesde lid, Sv te stellen eisen.
3.4. Het middel is derhalve tevergeefs voorgesteld.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 16 november 2010.