Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
12 april 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 april 2016 uitspraak gedaan in een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 28 februari 2014. De verdachte was veroordeeld voor het aanwezig hebben van hennep en hashish. De advocaat van de verdachte, R.J. Baumgardt, heeft middelen van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moet worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft daarom, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak is gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. Dit arrest is een belangrijke bevestiging van de toepassing van artikel 80a RO in cassatiezaken, waarbij de Hoge Raad de ontvankelijkheid van het beroep kritisch beoordeelt.