Conclusie
1.De prejudiciële vraag
2.Feiten en procesverloop
3.Bespreking van de prejudiciële vraag
dubbele redelijkheidstoets. Zowel het maken van de kosten (eerste toets) als de omvang ervan (tweede toets) dient redelijk te zijn. [9] Wat redelijk is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en ligt op het terrein van de feitenrechter. [10]
de kosten verschieten van kleur. [12] De normale proceskostenvergoeding wordt toegekend op basis van het zogenaamde liquidatietarief, dat, zoals bekend, niet uitgaat van een systeem van volledige vergoeding van de gemaakte kosten. Het van kleur verschieten is een in de praktijk daarom een belangrijk kenmerk van het stelsel. Zo zijn bijvoorbeeld de kosten van een ingebrekestelling aan te merken als buitengerechtelijke incassokosten, [13] dergelijke kosten vallen onder die waarvoor de proceskosten een vergoeding plegen in te sluiten. [14]
toepassingvan art. 6:96 BW werd in de praktijk in belangrijke mate bepaald door het door een werkgroep van rechters opgestelde
Rapport Voor-werk IIuit 2000. [17] Hoewel (aanvankelijk) de nodige kritiek is geuit, werd Voor-werk II veelal toegepast. [18]
Rapport BGK-integraal. [24] Ik kom daar later nog op terug in verband met de prejudiciële vraag. Ik volsta hier met de opmerking dat dit rapport ten aanzien van het hier geschetste basisstelsel de lijn van Voor-werk II voorzet voor betreft de vraag of buitengerechtelijke kosten verschuldigd zijn geworden (par. 2.2.2.2 op p. 19-20), de gelijke benadering van bedongen en niet bedongen kosten en de forfaitaire bepaling van de vergoeding, maar voor dat laatste thans aansluiting zoekt bij de bedragen die volgen uit het Besluit (par. 9.3 en 9.3 op p. 24-25). [25]
Dit artikel is niet van toepassing ter zake van kosten als bedoeld in artikel 96, vijfde lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.”
is niet van toepassing ter zake van kosten als bedoeld in artikel 96, vijfde lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek engeldt niet voor overeenkomsten die strekken tot regeling van een reeds gerezen geschil.”
Hierdoor heeft de consument voordat hij € 40 is verschuldigd ten minste een aanmaning ontvangen en na 14 dagen een brief over de verschuldigdheid van de € 40 wanneer betaling is uitgebleven.”(Nota n.a.v. het Verslag p. 17) [cursivering toegevoegd; A-G]
Er moet eerst een aanmaning worden verstuurd en daarvoor mag geen bedrag worden gerekend. Daarna moet een schuldeiser toch enige incassohandelingen verrichten om aanspraak te kunnen maken op incassokosten. Het is een vergoeding voor het moeten maken van deze incassokosten.Er is bewust voor gekozen om niet de wijze van incasseren zelf te reguleren. Deze kan nu juist aanleiding geven tot discussie. Daarmee verdwijnt ook de gewenste duidelijkheid die het wetsvoorstel biedt.” (Handelingen TK, 2010-2011, p. 72-17-40) [cursivering toegevoegd; A-G]
Eén kosteloze aanmaning
VVD-fractie. Het wetsvoorstel schrijft één kosteloze aanmaning voor tot betaling binnen veertien dagen na verzuim (artikel 6:96, vijfde lid BW). In feite zal het dus mogelijk zijn dat de schuldeiser zelf, bij het uitblijven van betaling door de schuldenaar na één aanmaning, het verschuldigde bedrag met 40 euro aan incassokosten verhoogt, aldus deze leden. (…)
CDA-fractie voor de hand dat een crediteur, alvorens een vordering uit handen te geven, zelf van die mogelijkheid gebruik zal maken. Het gevolg zal zijn, dat bij alle volgende aanmaningen de volledige incassokosten in rekening zullen worden gebracht, zodat er een beduidende stijging van incassokosten kan worden verwacht, menen deze leden. Is de regering met deze leden niet van mening, dat zulks ongewenst is? Graag een reactie.
D66-fractie. Deze aanmaningen worden veelal door de schuldeiser zelf en niet door het incassobureau verstuurd. Volgens de tekst van het voorgestelde artikel 6:96, vijfde lid, van het BW, is het versturen van deze ene aanmaning door de schuldeiser voldoende om die kosten in rekening te kunnen brengen. Het wetsvoorstel zou dus tot gevolg kunnen hebben dat de vergoedingsplicht van incassokosten, eerder in het incassotraject (immers al na één aanmaning) aan de orde komt. Volgens de NVI gaat het wetsvoorstel – ten nadele van de consument – ten koste van de bestaande praktijk. Voor de consument wordt het incassotraject daardoor duurder, constateren deze leden. Zij verzoeken de regering derhalve om een reactie op dit standpunt van de NVI.”
Eén kosteloze aanmaning
Incassokosten na één aanmaning
Er zal altijd in ieder geval een brief moeten worden verstuurd waarin de schuldenaar erop wordt gewezen dat hij de vordering, eventueel met incassokosten, moet betalen. Er is dus altijd één incasso-handeling. Wanneer de schuldenaar een consument is, zal deze bovendien eerst nog een schriftelijke aanmaning moeten ontvangen met een nakomingstermijn van 14 dagen.Dat biedt hem de mogelijkheid de vordering alsnog, zonder verhoging met incassokosten, te voldoen.” (p. 4-5) [cursiveringen toegevoegd; A-G]
3. Rechterlijke matiging
Als de schuldenaar een consument is, heeft een schuldeiser recht op een vergoeding van incassokosten indien hij de schuldenaar heeft aangemaand in de zin van artikel 6:96 lid 5 BW en betaling vervolgens is uitgebleven. Schuldeisers zijn nadien vrij zelf te bepalen op welke wijze zij een vordering (laten) incasseren en welke handelingen zij daarvoor verrichten.”(p. 3)
. Aan de schuldenaar wordt een termijn van 14 dagen geboden om alsnog de vordering te voldoen zonder dat de incassokosten verschuldigd worden. Een dergelijke aanmaning heeft mede tot doel dat wordt voorkomen dat een schuldenaar wordt verrast door de incassokosten, bijvoorbeeld wanneer zijn bank-tegoed te laag was voor een automatische incasso. Om er zeker van te zijn dat de aanmaning is ontvangen en vervolgens de termijn van 14 dagen gaat lopen, kan de schuldeiser kiezen voor aangetekende verzending van de aanmaning (vgl. Kamerstukken 32 418).” (p. 7)
literatuuris niet eensluidend. Een aantal auteurs lijkt ervan uit te gaan dat na de veertiendagenbrief de kosten verschuldigd zijn, zonder overigens in te gaan op de kwestie die door de prejudiciële vraag aan de orde wordt wordt gesteld. [53]
4.3.5.Op zich valt het toe te juichen dat de kosten niet meer van kleur verschieten. Het huidige systeem houdt immers een onevenredigheid in stand. De schuldenaar die te laat, maar nog vóór de aanvang van een gerechtelijke procedure betaalt, is de incassokosten wel verschuldigd. De schuldenaar die buiten rechte in het geheel niet betaalt, ziet zich beloond met de van kleur verschietende kosten. Hij is de buitengerechtelijke kosten niet meer verschuldigd. Wel bevreemdt het dat als consequentie van wetgeving, die – zoals reeds opgemerkt – de bescherming van met name consumenten beoogt (MvT p. 1), die consument eerder en vaker dan onder het huidige recht buitengerechtelijke kosten moet betalen. De enkele, door de minister beoogde, aanmaning van art. 6:96 lid 5 BW (nieuw) heeft onder Rapport Voor-Werk II immers niet als een buitengerechtelijke handeling te gelden die voor aparte vergoeding in aanmerking komt.
Er valt voor een schuldenaar in het nieuwe systeem niets te winnen maar veel te verliezen’.”
rechtspraakblijken de opvattingen uiteen te lopen. In zijn tussenvonnis geeft de verwijzende rechter al aan dat bij de rechtbank Arnhem de vorderingen tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten (in beginsel) worden afgewezen indien niet is gesteld dat na het versturen van veertiendagenbrief nog een of meer buitengerechtelijke incassowerkzaamheden waren verricht. Het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, heeft bij arrest van 17 september 2013 anders geoordeeld. [63] In een uitgebreid gemotiveerde arrest overwoog het hof daartoe:
rapport BGK-integraal. In dit uitgebreide rapport worden veel facetten van de kostenproblematiek besproken. Hoewel uiteraard niet bindend voor partijen of de rechter, beoogt het rapport maximale rechtszekerheid te verschaffen.
2.2.2. Buitengerechtelijke handelingen
Er zal altijd in ieder geval een brief moeten worden verstuurd waarin de schuldenaar erop wordt gewezen dat hij de vordering, eventueel met incassokosten moet betalen. Er is dus altijd één incassohandeling nodig. Wanneer de schuldenaar een consument is, zal deze bovendien eerst nog een schriftelijke aanmaning moeten ontvangen met een nakomingstermijn van 14 dagen.’ [66]
Gelet hierop beveelt de werkgroep aan dat de schuldeiser na de verplichte aanmaning nog éénmaal de schuldenaar aanmaant alvorens de gevorderde BIK kunnen worden toegewezen. [67] [27]
Aangezien de schuldeiser vrij is het incassotraject naar eigen goeddunken in te richten mag deze aanmaning ook bestaan uit een duidelijke mededeling die aan de schuldenaar tijdens een overleg of op telefonische of andere wijze wordt gedaan, mits bewijsbaar. [68] ” (p. 18-19) [69]
9.1. Eerste redelijkheidstoetsBij vergoeding van BGK als wettelijke schadevergoeding dient ingevolge art. 6:96 lid 2 aanhef en sub c BW de dubbele redelijkheidstoets te worden toegepast.[37] Voor de eerste redelijkheidstoets is van belang dat het redelijk moet zijn geweest om kosten te maken voor buitengerechtelijke handelingen
.Hieraan mag de rechter in alle gevallen toetsen.
2.2.2.2.(…) Onder Rapport Voor-werk II zijn in § 8.3 (zie § II. 3 van BGK-Integraal) criteria geformuleerd ter beoordeling van de vraag welke buitengerechtelijke handelingen voor aparte vergoeding in aanmerking komen. Indien de werkgroep uitsluitend uniformiteit zou nastreven, ligt het voor de hand om aansluiting te zoeken bij de vereiste hoeveelheid buitengerechtelijke handelingen in geval van een onder de WIK/Besluit BIK vallende vordering op een schuldenaar-consument. De werkgroep kiest daar echter niet voor. De voorschriften van de WIK/Besluit BIK voor de beoordeling van BIK leveren in het nadeel van de schuldenaar-consument een breuk op met de situatie die voordien bestond. Volgens de aanbevelingen van Rapport Voor-werk II is een schuldenaar na een aanmaning, zoals bv. die van art. 6:96 lid 6 BW, en een eventuele herhaling daarvan – anders dan onder de WIK/Besluit BIK - geen incassokosten verschuldigd. De werkgroep ziet geen aanleiding om aan de op 1 juli 2012 opgetreden breuk een ruimere werking toe te kennen dan strikt noodzakelijk. De dringende wens naar uniformiteit moet hier wijken voor het gerechtvaardigde belang van de schuldenaar. De werkgroep sluit hierbij overigens aan bij de parlementaire geschiedenis. De minister heeft bij herhaling opgemerkt dat hij zich kan voorstellen dat voor andere vorderingen Rapport Voor-werk II blijft gelden.[ [71] ]
schriftelijke opmerkingen(s.o.) van mr. Van Schaick zijdens Fa-med wordt aan de hand van vier argumenten betoogd dat de veertiendagenbrief volstaat voor de verschuldigdheid van de kosten. In de kern – de verwijzingen naar de parlementaire geschiedenis vermeld ik niet meer afzonderlijk – is het betoog als volgt.
andere rechtsstelsels. Het geboden overzicht maakt duidelijk dat in een aantal landen de hoogte van de buitengerechtelijke kosten reeds wordt gereguleerd, maar gaat niet specifiek in op de vraag of die stelsels ook een aanmaningsbrief afdoende achten voor het incasseren van (forfaitaire) buitengerechtelijke kosten. Daarbij is geconcludeerd dat “voor regelgeving over incassokosten zal moeten worden aangesloten bij de specifieke omstandigheden van een land. Er zal moeten worden gekeken welke problemen specifiek moeten worden aangepakt en welke regeling het beste past binnen het wettelijk systeem. Het is dan ook van belang voor Nederland een regeling voor de incassokosten te treffen, die een oplossing biedt voor de problemen die in Nederland spelen met betrekking tot de incassokosten”. [72]
alsde forfaitaire kosten eenmaal volgens de wet verschuldigd zijn, het er verder niet toe doet hoeveel werk is verricht. Men kan er echter niet rechtstreeks aan ontlenen
wanneerde forfaitaire kosten volgens de wet verschuldigd zijn.
alsde forfaitaire kosten eenmaal volgens de wet verschuldigd zijn, deze in een procedure nog van kleur verschieten of worden gematigd op de voet van de art. 241 en 242 Rv.