In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, heeft eiseres [A] een vordering ingesteld tegen gedaagde [B] tot betaling van verschillende bedragen. De zaak is behandeld door de kantonrechter, mr. M. Sanna, en vond plaats op 28 januari 2014 in Leeuwarden. De procedure is voortgekomen uit een eerder tussenvonnis van 29 augustus 2012, waarin [A] werd opgedragen bewijs te leveren van haar vorderingen. Tijdens de procedure heeft [A] verschillende bewijsstukken overgelegd, waaronder getuigenverklaringen en schriftelijke stukken, terwijl [B] niet als getuige is verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat [A] grotendeels in haar bewijsopdracht is geslaagd. De getuigenverklaring van [C], de dochter van [A], werd als geloofwaardig beschouwd, terwijl de verklaring van [B] niet kon worden meegewogen omdat hij niet is verschenen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [B] de bedragen die [A] ten behoeve van hem heeft betaald, dient terug te betalen. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten werd afgewezen, omdat [A] niet voldoende bewijs had geleverd van de gemaakte kosten. Uiteindelijk werd [B] veroordeeld tot betaling van € 896,94 aan [A], evenals de proceskosten van € 800,31.
De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele procedures en de gevolgen van het niet verschijnen van een partij op een getuigenverhoor. De kantonrechter heeft de proceskosten aan de zijde van [A] vastgesteld en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat [B] direct tot betaling kan worden aangesproken.