Eiseres tot cassatie - verder te noemen: Dryade - heeft bij exploot van 12 september 1996 verweerder in cassatie - verder te noemen: de Staat - en Stichting Hanze College Zwolle - verder te noemen: het Hanze College - op verkorte termijn gedagvaard voor de kantonrechter te Zwolle. Na vermeerdering van eis en voor zover in cassatie van belang heeft Dryade gevorderd de Staat en Hanze College te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van ƒ 12.953.161,12, althans de somma van ƒ 10.405.428,48, alsmede hen te veroordelen om bij wijze van schadevergoeding volledig te vergoeden alle kosten die Dryade daadwerkelijk ter zake van deze procedure zowel in eerste instantie als in appel heeft gemaakt, een en ander, voor zover nodig, op te maken bij staat en te vermeerderen met rente van 1% per maand.
De Staat en het Hanze College hebben de vordering bestreden en in reconventie, voor zover in cassatie van belang, gevorderd te verklaren voor recht dat de huurovereenkomsten eindigen met ingang van 1 januari 2000, althans per 1 januari 2001 en dat de Staat een bedrag aan rentevergoedingen onverschuldigd heeft betaald.
De kantonrechter heeft, voor zover in cassatie van belang, bij tussenvonnis van 5 december 1997 in conventie, alvorens verder te beslissen, de zaak aangehouden voor uitlating door partijen over de in het dictum van zijn vonnis geformuleerde vragen. In reconventie heeft de kantonrechter, voor zover in cassatie van belang, voor recht verklaard dat tussen Dryade en het Hanze College sprake is van huurovereenkomst I en tussen Dryade en de Staat van huurovereenkomst II tot 1 januari 2000. Het meer of anders gevorderde heeft de kantonrechter afgewezen.
Tegen dit tussenvonnis, voor zover in reconventie gewezen, heeft Dryade hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te Zwolle. Het Hanze College heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij vonnis van 10 maart 1999 heeft de rechtbank het bestreden vonnis vernietigd voor zover in reconventie gewezen, voor recht verklaard dat de huurovereenkomsten van 14 juni 1990 en 15 juni 1994 eindigen met ingang van 1 januari 2001, voor recht verklaard dat de rechten en verplichtingen van het Hanze College jegens Dryade uit hoofde van voornoemde huurovereenkomsten zijn overgegaan op de Staat en voorts hetgeen meer of anders is gevorderd afgewezen.
In conventie heeft de kantonrechter Dryade, na een tussenvonnis van 6 mei 1998, bij tussenvonnis van 1 september 1998 in de gelegenheid gesteld haar vordering aan te passen aan de hand van hetgeen in dit tussenvonnis is overwogen. Hierna heeft de kantonrechter bij eindvonnis van 8 december 1998 het Hanze College en de Staat gezamenlijk veroordeeld om aan Dryade te betalen een bedrag van ƒ 10.405.428,48 (met dien verstande dat daarop in mindering strekt hetgeen inmiddels meer mocht zijn voldaan dan door Dryade aan de berekening tot deze som ten grondslag is gelegd), vermeerderd met rente op de voet van 1% per maand, een en ander vanaf 1 oktober 1998 tot de dag der algehele voldoening. Het meer of anders gevorderde heeft de kantonrechter afgewezen. In reconventie heeft de kantonrechter voorts het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen het tussenvonnis van 5 december 1997, voor zover in conventie gewezen, alsmede de tussenvonnissen van 6 mei 1998 en 1 september 1998 en het eindvonnis van 8 december 1998 heeft Dryade hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te Zwolle. Zowel het Hanze College als de Staat hebben incidenteel hoger beroep ingesteld. Bij memorie van antwoord heeft de Staat zijn eis in reconventie gewijzigd c.q. aangevuld met de vordering dat Dryade wordt veroordeeld terug te betalen c.q. te verrekenen hetgeen de Staat onverschuldigd heeft betaald. In cassatie is de vordering in conventie tegen het Hanze College en de vordering in reconventie van het Hanze College niet meer aan de orde.
Bij tussenvonnis van 6 maart 2002 heeft de rechtbank in het incidenteel appel de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door Dryade als bedoeld in rov. 7 en in het principaal en incidenteel appel verder iedere beslissing aangehouden. Hierna heeft de rechtbank bij eindvonnis van 4 december 2002 in het principaal en in het incidenteel appel, de vonnissen van de kantonrechter van 5 december 1997, 6 mei 1998, 1 september 1998 en 8 december 1998, voor zover in conventie gewezen, vernietigd en, opnieuw rechtdoende in conventie, Dryade veroordeeld aan de Staat (terug) te betalen een bedrag van € 1.683.671,63 met de wettelijke rente vanaf 1 april 2002 tot de dag van betaling. Hetgeen meer of anders is gevorderd heeft de rechtbank afgewezen.
Zowel het tussenvonnis van 6 maart 2002 als het eindvonnis van 4 december 2002 zijn aan dit arrest gehecht.