In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant, waarin de rechtbank de bezwaren van belanghebbende tegen de voldoening van BPM op aangifte gegrond heeft verklaard. Belanghebbende heeft BPM voldaan voor de registratie van drie personenauto's, maar heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening. De inspecteur heeft de bezwaren gegrond verklaard en teruggaven verleend, maar belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld omdat hij hogere teruggaven en een hogere rentevergoeding eist. Tijdens de procedure heeft het hof de gemachtigde van belanghebbende geweigerd om bijstand te verlenen vanwege onbetamelijk taalgebruik. De zitting vond plaats op 10 maart 2021, waar belanghebbende een wrakingsverzoek indiende dat door de wrakingskamer werd afgewezen. Het hof heeft de vragen van belanghebbende over het verdedigingsbeginsel, de hoogte van de teruggaven, de rentevergoeding, en de griffierechten behandeld. Uiteindelijk heeft het hof het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.