In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 januari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) en de ontvankelijkheid van bezwaren die door een derde zijn ingediend. Het Gerechtshof had geoordeeld dat de Inspecteur de bezwaren van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk had verklaard, omdat voldoening van de bpm door een ander dan de kentekenhouder slechts namens de kentekenhouder kan geschieden. Dit betekent dat alleen de kentekenhouder het recht heeft om bezwaar te maken.
De Hoge Raad heeft de middelen van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat de oordelen van het Hof niet in stand kunnen blijven. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de middelen I en II slagen op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest (15/00566) tussen dezelfde partijen. Hierdoor heeft de Hoge Raad de uitspraak van het Hof, alsook de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken van de Inspecteur vernietigd. De Inspecteur is opgedragen om opnieuw uitspraken op bezwaar te doen, rekening houdend met het arrest van de Hoge Raad.
Daarnaast heeft de Hoge Raad de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten aan belanghebbende. De kosten van het geding in cassatie, voor het Hof en voor de Rechtbank zijn vastgesteld en vergoedingen zijn toegewezen aan belanghebbende voor de beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest benadrukt de noodzaak voor de Inspecteur om de bezwaren inhoudelijk te beoordelen en de rechten van de belastingplichtige te respecteren.