ECLI:NL:HR:2016:53

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 januari 2016
Publicatiedatum
14 januari 2016
Zaaknummer
15/00570
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake belasting van personenauto’s en motorrijwielen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 januari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) en de ontvankelijkheid van bezwaren die door een derde zijn ingediend. Het Gerechtshof had geoordeeld dat de Inspecteur de bezwaren van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk had verklaard, omdat voldoening van de bpm door een ander dan de kentekenhouder slechts namens de kentekenhouder kan geschieden. Dit betekent dat alleen de kentekenhouder het recht heeft om bezwaar te maken.

De Hoge Raad heeft de middelen van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat de oordelen van het Hof niet in stand kunnen blijven. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de middelen I en II slagen op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest (15/00566) tussen dezelfde partijen. Hierdoor heeft de Hoge Raad de uitspraak van het Hof, alsook de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken van de Inspecteur vernietigd. De Inspecteur is opgedragen om opnieuw uitspraken op bezwaar te doen, rekening houdend met het arrest van de Hoge Raad.

Daarnaast heeft de Hoge Raad de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten aan belanghebbende. De kosten van het geding in cassatie, voor het Hof en voor de Rechtbank zijn vastgesteld en vergoedingen zijn toegewezen aan belanghebbende voor de beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest benadrukt de noodzaak voor de Inspecteur om de bezwaren inhoudelijk te beoordelen en de rechten van de belastingplichtige te respecteren.

Uitspraak

15 januari 2016
Nr. 15/00570
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X] h.o.d.n. [A]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 6 januari 2015, nrs. 14/00097 tot en met 14/00109, op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nrs. AWB 12/2858 en AWB 12/2860 tot en met AWB 12/2872) betreffende op aangifte voldane bedragen aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

2.1.
Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur terecht de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard. Voldoening van de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) op de voet van artikel 7 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet) door een ander dan de kentekenhouder geschiedt namens de kentekenhouder, de belastingplichtige. Daaruit volgt dat het recht op bezwaar slechts toekomt aan de kentekenhouder zelf, aldus het Hof.
2.2.
De middelen I en II slagen op de gronden die zijn vermeld in onderdeel 2.3 van het heden in de zaak met nummer 15/00566 tussen dezelfde partijen uitgesproken arrest van de Hoge Raad.
2.3.
Gelet op hetgeen hiervoor in 2.2 is overwogen kan ‘s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De overige middelen behoeven geen behandeling. Gelet op de omstandigheid dat de Inspecteur de bezwaren niet inhoudelijk heeft beoordeeld, worden de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken van de Inspecteur ook vernietigd en wordt de Inspecteur opgedragen opnieuw uitspraken op bezwaar te doen.

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat in cassatie de zaken met de nummers 15/00562, 15/00563, 15/00564, 15/00566, 15/00570, 15/00576 en 15/00577 samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht, bij het Hof de zaak met de nummers 14/00053 tot en met 14/00055 en de zaak met de nummers 14/0097 tot en met 14/00109 samenhangen, en bij de Rechtbank de zaken met de nummers AWB 12/2860 tot en met 12/2872 en AWB 12/5712 tot en met AWB 12/5714 samenhangen.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken van de Inspecteur,
draagt de Inspecteur op om met inachtneming van dit arrest opnieuw uitspraken te doen op de bezwaarschriften van belanghebbende,
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 497,
gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 246 en het bij de Rechtbank betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor de Rechtbank ten bedrage van € 2028,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op een zevende van € 2976 derhalve € 425,14, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 992, derhalve € 496, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en in de kosten van de gedingen voor de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op dertien maal een zestiende van € 1488, derhalve € 1209, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, E.N. Punt, P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2016.