4.14.De door beide partijen ingebrachte bewijsmiddelen tegen elkaar afwegend komt het Hof tot het volgende oordeel. Het Hof acht het aannemelijk dat de usb-stick die nodig is voor het gebruik van de afroommodule is meegeleverd bij de aanschaf van de kassa en dat deze door [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] is gebruikt. De Inspecteur heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat de usb-stick is meegeleverd bij de aanschaf van de kassa verwezen naar een andere situatie waarin door de gebruiker van de afroommodule is verklaard dat de daarvoor benodigde usb-stick is meegeleverd bij de aanschaf van de kassa. Bovendien is er per kassa slechts één usb-stick beschikbaar waarmee gebruik kan worden gemaakt van de afroommodule. Dat deze usb-stick op enig moment door een medewerker van Yitong is geleverd aan een medewerker van het restaurant vindt het Hof in dat licht bezien niet geloofwaardig. De door belanghebbende gestelde afwezigheid van [belanghebbende 1] wegens ziekte is, na gemotiveerde betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt. Er zijn ook geen aanknopingspunten in het dossier dat is afgeroomd door een ander dan de door partijen genoemde personen. De Inspecteur heeft een overzicht overgelegd van het gebruik van de afroommodule in de periode 21 september 2011 tot en met 8 mei 2012. In dat overzicht is onder andere vermeld (i) de frequentie van het gebruik van de afroommodule en (ii) het tijdstip waarop gebruik is gemaakt van de afroommodule. Uit dat overzicht blijkt dat in september 2011 op 9 dagen gebruik is gemaakt van de afroommodule. In de loonadministratie van het wokrestaurant over september 2011 zijn geen geregistreerde uren terug te vinden van [B] . In maart 2012 was [B] niet meer werkzaam in het wokrestaurant en heeft [C] volgens de loonadministratie op 18 dagen gewerkt. De afroommodule is in maart 2012 echter op 29 dagen gebruikt. Ook in april 2012 is op 29 dagen gebruik gemaakt van de afroommodule. In de loonadministratie over april 2012 staan geen geregistreerde uren van [C] en [B] was, zoals hiervoor vermeld, niet langer werkzaam in het wokrestaurant. Belanghebbende heeft daarover verklaard dat [B] vanwege een dreigend loonbeslag in september 2011 tijdelijk uit dienst was, maar dat hij in die maand wel werkzaamheden heeft verricht. Zo was [B] in september 2011 veelvuldig in het wokrestaurant aanwezig, at hij (gratis) met het personeel mee en verrichte hij werkzaamheden zonder daarvoor enige vergoeding te ontvangen. De uitdiensttreding van [C] in april 2012 kan volgens belanghebbende eveneens worden verklaard door een dreigend loonbeslag. [C] was in april 2012, net als [B] in september 2011, veelvuldig in het restaurant aanwezig, at (gratis) met het personeel mee en verrichtte kassawerkzaamheden. Het Hof acht de door belanghebbende geschetste gang van zaken ongeloofwaardig. Niet valt in te zien waarom [B] en [C] werkzaamheden zou verrichten in het wokrestaurant terwijl zij uit dienst waren en zij, buiten het aangeboden avondmaal, daarvoor geen vergoeding ontvingen. Belanghebbende en [B] hebben namelijk verklaard dat er niet zwart is uitbetaald. Zo er al sprake is geweest van een dreigend loonbeslag, wat in het geval van [B] door de Inspecteur wordt betwist, acht het Hof het onaannemelijk dat belanghebbende, die bekend was met het dreigend loonbeslag, werkzaamheden (aan de kassa) toevertrouwde aan voormalig werknemers met financiële problemen zonder hen daarvoor een vergoeding toe te kennen. De verschillen tussen het gebruik van de afroommodule en de door [B] en [C] gewerkte uren volgens de loonadministratie wijzen er op dat niet [B] en [C] , maar anderen hebben afgeroomd. Zoals hiervoor overwogen acht het Hof het aannemelijk dat dit door [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] is gebeurd.
4.15.1.Belanghebbende heeft in haar brief van 9 juli 2018 een bewijsaanbod gedaan om [B] als getuige te horen voor het geval de verklaring van 16 juli 2015 en de door [B] tijdens de zitting van de Rechtbank afgelegde verklaring in twijfel zouden worden getrokken. [B] is met [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] meegekomen naar de zitting op 11 juli 2018. [B] is niet als getuige gehoord, omdat het Hof daarvan heeft afgezien om de hierna vermelden redenen.
4.15.2.In de oproeping voor de zitting is belanghebbende gewezen op de mogelijkheid om getuigen mee te brengen, mits daarvan uiterlijk tien dagen voor de dag van de zitting mededeling is gedaan. De mededeling door belanghebbende dat [B] werd meegebracht naar de zitting om eventueel als getuige te worden gehoord is gedaan buiten de hiervoor genoemde termijn van artikel 8:60, lid 4, Awb. De Inspecteur heeft ter zitting aangegeven dat hij dit verzoek om [B] te horen te laat acht. Belanghebbende heeft in haar brief van 9 juli 2018 geschreven dat het horen van [B] als getuige een voorwaardelijk bewijsaanbod betreft. Belanghebbende heeft dit ter zitting herhaald. Een voorwaardelijk bewijsaanbod kan ook nog ter zitting worden gedaan tot het moment waarop het onderzoek wordt gesloten. Dat in een laat stadium een bewijsaanbod wordt gedaan kan niet zonder meer aan belanghebbende worden tegengeworpen (Hoge Raad 17 december 2004, nr. 38.831, ECLI:NL:HR:2004:AR7741). Bij de afweging om een bewijsaanbod op dat late tijdstip te doen kan de wijze waarop het onderzoek ter zitting verloopt immers een rol spelen (Hoge Raad 9 mei 2008, nr. 41.255, ECLI:NL:HR:2008:BD1042). Het door belanghebbende gedane bewijsaanbod is in een laat stadium, op 9 juli 2018 en ter zitting, gedaan. Ter zitting is verklaard dat pas kort voor de zitting is vernomen dat [B] op 11 juli 2018 aanwezig kon zijn om te getuigen. Die omstandigheid dient naar het oordeel van het Hof voor rekening van belanghebbende te komen. Belanghebbende is geruime tijd voor de zitting op de hoogte gesteld van de geplande zittingsdatum en er heeft, zo heeft belanghebbende ter zitting verklaard, eerder overleg met [B] plaatsgevonden. Belanghebbende heeft vóór de zitting ruimschoots de gelegenheid gehad om mededeling te doen van het meebrengen van een getuige, op een dusdanig moment dat een (gedegen) voorbereiding van een getuigenverhoor voor alle partijen nog mogelijk was. Er is naar het oordeel van het Hof geen sprake van ontwikkelingen kort voor of tijdens de zitting die leiden tot een andere afweging. De (betrouwbaarheid van de) verklaring(en) van [B] is immers al onderwerp van geschil sinds de bezwaarfase. 4.15.3.[B] heeft, naast de onder 4.15.1 genoemde verklaringen ook nog een verklaring afgelegd op 27 juni 2018 bij de Leugenacademie in [plaats] . Tijdens de verklaring van 27 juni 2018 is gebruik gemaakt van een leugendetector. De uitslag van de leugendetectortest luidt bij alle vragen ‘negatief’. In de toelichting van de Leugenacademie op de uitslag van de test staat vermeld dat een negatieve score betekent dat het antwoord correct is en dat er geen misleiding is geconstateerd. Bij een positieve score is het antwoord incorrect. Ook [belanghebbende 1] heeft op 27 juni 2018 een verklaring afgelegd waarbij gebruik is gemaakt van een leugendetector. Bij veertien van de vijftien vragen luidt de uitslag ‘negatief’, bij één vraag is de uitslag ‘positief’.
4.15.4.In zijn arrest van 10 oktober 2014 (nr. 13/05775, ECLI:NL:HR:2014:2924) heeft de Hoge Raad het volgende overwogen: “In hoger beroep zal van een partij die bewijs door getuigen aanbiedt in beginsel mogen worden verwacht dat zij voldoende concreet vermeldt op welke van haar stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft en, voor zover mogelijk, wie daarover een verklaring zouden kunnen afleggen, doch zal in het algemeen niet mogen worden verlangd dat daarbij ook wordt vermeld wat daarover door getuigen zal kunnen worden verklaard. Indien reeds getuigen zijn gehoord of schriftelijke verklaringen van de als getuigen aangeboden personen zijn overgelegd, zal de eis dat het bewijsaanbod voldoende specifiek en ter zake dienend moet zijn kunnen meebrengen dat nader wordt vermeld in hoeverre de getuigen meer of anders kunnen verklaren dan zij al hebben gedaan (zie HR 9 juli 2004, nr. C03/079HR, ECLI:NL:HR:2004:AO7817, NJ 2005/270).”. 4.15.5.Gelet op de aanwezigheid van drie uitgebreide eerdere verklaringen van [B] , waarvan er één onder ede is afgelegd, brengt de eis dat het bewijsaanbod voldoende specifiek en ter zake dienend moet zijn in dit geval met zich dat belanghebbende had moeten vermelden in hoeverre [B] meer of anders kon verklaren dan hij al eerder had gedaan. Belanghebbende heeft dat nagelaten. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat zij geen nieuwe vragen voor [B] heeft. Het Hof heeft ook geen vragen aan [B] naar aanleiding van de eerdere verklaringen. Het Hof ziet ook af van het horen van [B] als getuige, omdat het gedane bewijsaanbod niet voldoende specifiek is.
4.15.6.Voor zover belanghebbende bedoeld heeft om te stellen dat aan de op 27 juni 2018 afgelegde verklaringen van [belanghebbende 1] en [B] bijzonder gewicht toekomt, omdat daarbij gebruik is gemaakt van een leugendetector, faalt deze stelling. Hoewel sprake is van een vrije bewijsleer kan aan de uitslag van een leugendetectortest geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. In zijn arrest van 14 maart 2006 (nr. 03431/04, ECLI:NL:HR:2006:AU5496) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat “het van algemene bekendheid is dat de toepassing van de leugendetector met het oog op de strafrechtelijke waarheidsvinding uiterst omstreden is vanwege de onbetrouwbaarheid ervan". Dit oordeel is herhaald in het arrest van (de strafkamer van) de Hoge Raad van 6 oktober 2010 (nr. 10/03481 H, ECLI:NL:HR:2010:BO1730). Het Hof ziet geen reden daarover in een belastingzaak anders te oordelen. 4.16.1.Voor omkering en verzwaring van de bewijslast wegens het niet doen van de vereiste aangifte, is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd en relatief gezien aanzienlijk is (zie 4.12). Belanghebbende voert aan dat de bewijslast niet kan worden omgekeerd en verzwaard, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat de gebreken in de aangiften dusdanig zijn dat de op aangifte verschuldigde belasting relatief gezien lager is dan de daadwerkelijk verschuldigde belasting. Het Hof overweegt daarover als volgt.
4.16.2.In totaal zijn in het kassasysteem 498 tmp-bestanden aangetroffen waarin backup.exe voorkomt. Verder is gebleken dat van de 222 dagen dat er een zogeheten zipbestand is gemaakt (dagafsluiting) er in 219 gevallen enkele minuten daarvoor het programma Back-up.exe is opgestart. Gelet op de omvang van de geconstateerde tmp-bestanden in relatie tot het in de periode september 2011 tot en met mei 2012 aangegeven belastbare inkomen acht het Hof het aannemelijk dat sprake is van zodanige bedragen aan niet-aangegeven inkomsten, dat zowel in absolute als in relatieve zin aanzienlijke bedragen niet zijn aangegeven en dat de conclusie gerechtvaardigd is dat belanghebbende niet de vereiste aangiften heeft gedaan voor de maanden september tot en met december 2011 en de eerste twee kwartalen van 2012. Het Hof neemt bij het voorgaande in aanmerking dat de brutowinstpercentages van de vennootschap in die periode aanzienlijk afwijken van de brutowinstpercentages van andere, vergelijkbare, restaurants. De Inspecteur heeft bij de theoretische omzetberekening onder andere aansluiting gezocht bij brutowinstpercentages van andere wokrestaurants. De brutowinstpercentages van de andere restaurants zijn gebaseerd op de uitkomsten van onderzoeken van de Belastingdienst bij andere wokrestaurants en zijn vervat in overgelegde excel en word-bestanden. De Inspecteur heeft daarmee voldoende toelichting gegeven op de herkomst van de door hem gebruikte gegevens. Het Hof ziet geen reden om hier aan te twijfelen en ziet dan ook geen aanleiding om, zoals belanghebbende bepleit, de door de Inspecteur gehanteerde brutowinstpercentages buiten beschouwing te laten. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de brutowinstpercentages van andere wokrestaurants niet bruikbaar zijn, omdat het exploitatieconcept van de vennootschap afwijkt van dat van andere wokrestaurants. Belanghebbende heeft in dit verband verwezen naar (i) het aanbieden van eten en drinken, m.u.v. sterke drank, voor bepaalde tijd tegen een vaste prijs, (ii) het aanbieden van dure etenswaren waaronder paling, zalm, tonijn- en heilbotfilets, garnalen, Coquille Saint Jacques, biefstuk, runderhaas, oesters en gebak, (iii) een inkoopcontract zonder bonus- en/of kortingsafspraken, (iv) de vele voedselverspilling doordat bezoekers eten en drinken laten staan en bederfelijke etenswaren aan het einde van de dag moeten worden weggegooid. Het door belanghebbende geschetste exploitatieconcept van de vennootschap wijkt naar het oordeel van het Hof niet dermate af van het exploitatieconcept andere wokrestaurants, dat de door de Inspecteur gehanteerde brutowinstpercentages niet bruikbaar zijn. Het is een feit van algemene bekendheid dat veel wokrestaurants een all-you-can-eatconcept hanteren waarbij eten en drinken, m.u.v. sterke drank, is inbegrepen. Ook die restaurants hebben daardoor te maken met een hogere voedselverspilling. Ook de hiervoor genoemde etenswaren die in het restaurant worden aangeboden zijn niet dermate uitzonderlijk voor een wokrestaurant dat de vennootschap niet vergelijkbaar is met andere wokrestaurants. Ter onderbouwing van de theoretische omzetberekening heeft de Inspecteur tevens verwezen naar de Cijfers en Trends van de [Bank] en naar het brutowinstpercentage van de vennootschap over het eerste kwartaal van 2013. Belanghebbende heeft daartegen diverse grieven aangevoerd. Zo stelt belanghebbende dat de cijfers van de [Bank] niet specifiek op wokrestaurants betrekking hebben en dat het brutowinstpercentage van het eerste kwartaal van 2013 niet bruikbaar is, omdat het kasstelsel wordt gehanteerd. De Inspecteur heeft al deze grieven gemotiveerd weersproken. Bovendien heeft de Inspecteur het brutowinstpercentage van 215% met 25% gecorrigeerd tot 190%, om belanghebbende tegemoet te komen in haar kritiek op het gehanteerde brutowinstpercentage van 215%. Het Hof is van oordeel dat, zo de grieven van belanghebbende al terecht zijn, in voldoende mate tegemoet is gekomen aan de kritiek van belanghebbende en dat een brutowinstpercentage van 190%, gelet op brutowinstpercentages van vergelijkbare restaurants, redelijk is.
4.16.3.De Inspecteur heeft zich in de onderhavige zaak subsidiair op het standpunt gesteld dat moet worden uitgegaan van een correctie van € 13.500. Het bedrag van € 13.500 is door [B] genoemd als het bedrag dat hij zou hebben gestolen. Dat scenario acht het Hof echter niet aannemelijk. Het Hof acht het, overeenkomstig het primaire standpunt van de Inspecteur, aannemelijk dat [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] gebruik hebben gemaakt van de afroommodule en de inkomsten daaruit aan zichzelf ten goede hebben laten komen. Het Hof ziet dan ook geen reden om uit te gaan van een correctie van maximaal € 13.500. Gelet op de aard van de omzet is aannemelijk dat belanghebbende wist of zich ervan bewust moest zijn dat door het niet verantwoorden van deze omzet een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde omzetbelasting niet zou worden geheven. Ten aanzien van de opgelegde naheffingsaanslagen omzetbelasting voor de maanden september tot en met december 2011 en de eerste twee kwartalen van 2012 wordt de bewijslast omgekeerd en verzwaard. Voor de overige tijdvakken wordt de bewijslast niet omgekeerd en verzwaard. De vraag of de vereiste aangifte is gedaan dient per aangiftetijdvak te worden beoordeeld. In 2011 heeft belanghebbende per maand aangifte gedaan, in 2012 per kwartaal.