ECLI:NL:HR:2015:1083

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 april 2015
Publicatiedatum
21 april 2015
Zaaknummer
14/04104
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting na aangifte met gebreken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 april 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2008, opgelegd aan de belanghebbende, de Staatssecretaris van Financiën. De belanghebbende had in dat jaar een loon uit dienstbetrekking van € 33.552 genoten, maar deed aangifte voor een belastbaar inkomen van slechts € 33.225. Dit leidde tot een navorderingsaanslag, waarbij de Inspecteur een aanzienlijk hoger belastbaar inkomen van € 80.121 vaststelde, rekening houdend met een hennepkwekerij die bij de belanghebbende was aangetroffen. De Rechtbank had de navorderingsaanslag verminderd, maar het Gerechtshof oordeelde dat de bewijslast niet omgekeerd en verzwaard diende te worden, omdat de Inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat de aangifte substantieel te laag was.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de aangifte van de belanghebbende inderdaad gebreken vertoonde, aangezien het verschil tussen de verschuldigde belasting op basis van de aangifte en de werkelijk verschuldigde belasting aanzienlijk was. De Hoge Raad oordeelde dat de vereiste aangifte niet was gedaan, omdat het bedrag aan belasting dat niet geheven zou zijn, zowel relatief als absoluut aanzienlijk was. Het eerste middel van de Staatssecretaris slaagde, en de Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Gerechtshof, waarbij het geding werd verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling.

De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten, en het arrest werd openbaar uitgesproken door de vice-president en de raadsheren in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

24 april 2015
nr. 14/04104
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
de Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s‑Hertogenboschvan 25 juli 2014, nr. 13/00834, op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. AWB 13/124) betreffende de aan belanghebbende over het jaar 2008 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de middelen

2.1.
In cassatie kan worden uitgegaan van het volgende.
2.1.1.
Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar (2008) € 33.552 aan loon uit dienstbetrekking genoten. Hij heeft voor het jaar 2008 aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.225. De aangifte is door de Inspecteur gevolgd.
2.1.2.
Op 13 januari 2009 is door de politie in een door belanghebbende gehuurd pand een hennepkwekerij met 254 hennepplanten aangetroffen.
2.1.3.
De politierechter heeft bij vonnis van 15 december 2009 het wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met de hennepteelt vastgesteld op een bedrag van € 5338 en aan belanghebbende de verplichting opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de Staat. De berekening is gebaseerd op de eigen verklaring van belanghebbende dat er één eerdere oogst is geweest met een opbrengst van 2,1 kilogram.
2.1.4.
In een rapport dat is opgesteld naar aanleiding van een bij belanghebbende verricht boekenonderzoek is geconcludeerd tot een opbrengst van € 46.987, uitgaande van twee eerdere oogsten. De navorderingsaanslag is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.225 + € 46.987 = € 80.121.
2.1.5.
De Rechtbank heeft de navorderingsaanslag verminderd overeenkomstig het nader in beroep ingenomen standpunt van de Inspecteur dat de correctie van het inkomen uit werk en woning dient te worden bepaald op € 16.975.
2.2.
Voor het Hof was onder meer in geschil of de navorderingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Daartoe heeft het Hof eerst onderzocht of de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard wegens het niet doen van de vereiste aangifte.
Het Hof heeft dienaangaande geoordeeld dat gelet op de door belanghebbende gestelde opbrengst van de oogst ten bedrage van € 5000, althans niet meer dan € 5338, afgezet tegen de looninkomsten ten bedrage van € 33.552, de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de op basis van de aangifte verschuldigde belasting zowel relatief als absoluut aanzienlijk lager is dan de daadwerkelijk verschuldigde belasting, zodat omkering en verzwaring van de bewijslast niet aan de orde is.
2.3.1.
Het eerste middel bestrijdt het hiervoor in 2.2 weergegeven oordeel met het betoog dat zelfs bij de door het Hof aannemelijk geachte verzwegen inkomsten van € 5000 sprake is van een absoluut en relatief omvangrijk bedrag aan gederfde belasting, zodat de vereiste aangifte niet is gedaan.
2.3.2.
Voor de heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: belasting) geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven (zie HR 30 oktober 2009, nr. 07/10513, ECLI:NL:HR:2009:BH1083, BNB 2010/47).
2.3.3.
Op grond van het door belanghebbende aangegeven inkomen is een bedrag aan belasting verschuldigd van € 8938. De verschuldigde belasting over het door het Hof vastgestelde inkomen van € 38.225 bedraagt € 11.039. Dit is € 2101 oftewel 19 percent meer dan de op grond van de aangifte verschuldigde belasting. Dit is niet alleen verhoudingsgewijs, maar ook op zichzelf beschouwd aanzienlijk. Het eerste middel slaagt derhalve. Het tweede middel behoeft geen behandeling. ’s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, en
verwijst het geding naar het Gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck, E.N. Punt, P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2015.