ECLI:NL:HR:2010:BO1730

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/03481 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis inzake ontuchtige handelingen met minderjarigen en de onbetrouwbaarheid van leugendetectortests

Op 26 oktober 2010 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in de zaak met nummer 10/03481 H, waarin herziening werd gevraagd van een eerder vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage. De aanvrager was veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk, wegens het plegen van ontuchtige handelingen met iemand beneden de zestien jaar. De aanvrage tot herziening was gebaseerd op de resultaten van een leugendetector test die na de uitspraak was uitgevoerd. De aanvrager stelde dat, indien de Rechtbank op de hoogte was geweest van deze testresultaten, dit had geleid tot een andere uitspraak.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de resultaten van de leugendetector niet kunnen leiden tot een ernstig vermoeden dat de uitkomst van de rechtszaak anders zou zijn geweest. De Hoge Raad verwijst naar de omstreden status van leugendetectortests in de strafrechtelijke waarheidsvinding, waarbij de betrouwbaarheid van dergelijke tests vaak in twijfel wordt getrokken. De Hoge Raad concludeert dat de aanvrage kennelijk ongegrond is en wijst deze af.

Deze uitspraak benadrukt de strikte eisen die gelden voor herziening van vonnissen en de noodzaak van betrouwbare bewijsmiddelen. De beslissing van de Hoge Raad is van belang voor toekomstige zaken waarin leugendetectortests worden ingeroepen als bewijs.

Uitspraak

26 oktober 2010
Strafkamer
Nr. 10/03481
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 20 januari 2005, nummer 09/900704-04, ingediend door mr. R.J. van Eenennaam, advocaat te 's-Gravenhage namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Rechtbank heeft de aanvrager ter zake van onder meer feit 1 subsidiair "met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd" veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. In de aanvrage wordt aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat deze zaak niet zou hebben geleid tot een veroordeling van de aanvrager ter zake van feit 1, indien de Rechtbank bekend was geweest met de resultaten van een na de uitspraak van de Rechtbank door de aanvrager ondergane polygrafische test (leugendetector).
3.3. De resultaten van die test kunnen echter niet een ernstig vermoeden wekken als hiervoor vermeld, waarbij de Hoge Raad in aanmerking neemt dat de toepassing van de leugendetector met het oog op de strafrechtelijke waarheidsvinding uiterst omstreden is wegens de onbetrouwbaarheid ervan (vgl. HR 14 maart 2006, LJN AU5496, NJ 2007/345).
3.4. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 26 oktober 2010.