In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om terug te komen van een eerder besluit van 27 mei 2009, waarin de arbeidsongeschiktheid van de appellant is vastgesteld op 35 tot 45%. De appellant heeft aangevoerd dat er nieuwe feiten zijn die een herziening van de WAO-uitkering rechtvaardigen, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het Uwv terecht heeft geweigerd om de uitkering te herzien. De appellant heeft meerdere keren verzocht om herbeoordeling van zijn situatie, maar het Uwv heeft deze verzoeken afgewezen op basis van het ontbreken van nieuwe feiten of omstandigheden. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting waar de appellant via een online verbinding aanwezig was. De Raad concludeert dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat het Uwv niet alle relevante stukken heeft ingediend. De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid die kan leiden tot een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse. De verzoeken om schadevergoeding en benoeming van een deskundige zijn afgewezen.