ECLI:NL:CRVB:2022:2428

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
20/4366 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van arbeidsongeschiktheidsbesluit door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die sinds 1999 een uitkering ontvangt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), heeft het Uwv verzocht om terug te komen van een eerdere beslissing op bezwaar van 27 mei 2009. Dit verzoek werd afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv dit verzoek terecht had afgewezen, en de Centrale Raad heeft deze conclusie onderschreven. Appellant stelde dat zijn medische situatie, met name zijn oogklachten en nek- en schouderklachten, niet zorgvuldig was beoordeeld door het Uwv. Hij voerde aan dat er nieuwe medische gegevens waren die een herziening van zijn arbeidsongeschiktheid zouden rechtvaardigen. De Raad oordeelde echter dat de eerdere beoordelingen door het Uwv voldoende waren en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de besluitvorming. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van appellant om schadevergoeding en terugverwijzing naar de rechtbank af. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de noodzaak van nieuwe feiten om een herziening te rechtvaardigen.

Uitspraak

20 4366 WAO

Datum uitspraak: 16 november 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 november 2020, 19/4668 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Thailand) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2022. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontvangt sinds 9 maart 1999 een uitkering op grond van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De mate van arbeidsongeschiktheid
was aanvankelijk vastgesteld op 80 tot 100% en is nadien meerdere keren bijgesteld. Bij besluit van 21 november 2008 is de mate van arbeidsongeschiktheid per 25 mei 2009 verlaagd van 55 tot 65% naar 25 tot 35%. Bij beslissing op bezwaar van 27 mei 2009 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen dit besluit gegrond verklaard en is de mate van arbeidsongeschiktheid per 25 mei 2009 vastgesteld op 35 tot 45%.
1.2.
In een brief van 3 december 2018 heeft appellant het Uwv verzocht om het besluit
van 21 november 2008, zoals gewijzigd in de beslissing op bezwaar van 27 mei 2009, te herzien. Bij besluit van 8 januari 2019 heeft het Uwv het verzoek van appellant afgewezen, omdat hij geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft vermeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 30 juli 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 juli 2019 ten grondslag.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv het verzoek van appellant om terug te komen van de beslissing op bezwaar van 27 mei 2009 terecht heeft afgewezen, omdat hij geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen. Wat betreft de oogklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat het feit dat in 2016 bij een ‘Optical Coherence Tomography’ een verdunning van de rechterretina, veroorzaakt door glaucoom, is vastgesteld niet betekent dat hier ook in 2008 al sprake van was. De rechtbank heeft hierbij ook van belang geacht dat in een eerdere procedure is komen vast te staan dat de oogklachten op 25 mei 2009 niet tot beperkingen leidde. Volgens de door het Uwv geconsulteerde arts in Thailand, was dat ook in 2018 niet het geval. Ten aanzien van de nek en schouderklachten heeft de rechtbank overwogen dat er een groot tijdsverloop zit tussen de medische beoordeling door het Uwv in 2008 en de vaststelling van degeneratieve nekafwijkingen met een MRI in 2016. Appellant heeft niet aangetoond dat deze afwijkingen ook al aan de orde waren in 2008 en de oorzaak waren van zijn hoofdpijnklachten.
2.2.
Het standpunt van appellant dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig was en de hoorplicht in bezwaar is geschonden, heeft de rechtbank niet gevolgd. Dat in de primaire fase niet is gerapporteerd door een verzekeringsarts, maakt niet dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. In bezwaar heeft immers een volledige heroverweging plaatsgevonden door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellant heeft zelf afgezien van een hoorzitting, terwijl hij daar zijn standpunt nader had kunnen toelichten en antwoord had kunnen krijgen op zijn vragen aan het Uwv. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de onafhankelijkheid en deskundigheid van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de door het Uwv geconsulteerde arts in Thailand. Het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen, is daarom afgewezen.
2.3.
Ook het verzoek van appellant om het Uwv te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 1.000, -, omdat zijn privacy is geschonden doordat een niet-medicus toegang heeft gehad tot zijn medisch dossier, heeft de rechtbank afgewezen. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat geen sprake is van een onrechtmatig besluit of een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit. Een medewerker van het Uwv heeft alleen toegang tot de medische stukken in een dossier indien de verzekeringsarts daar toestemming voor geeft en dit noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn functie. Bovendien is deze medewerker verplicht tot geheimhouding.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn zaak zowel door het Uwv als door de rechtbank niet met de vereiste zorgvuldigheid is behandeld. Zijn verzoek om terug te komen van de beslissing op bezwaar van 27 mei 2009 was gebaseerd op medische redenen en had daarom door een arts moeten worden beoordeeld. Doordat dit in de primaire fase niet is gebeurd, was de onderbouwing van het besluit onvoldoende kenbaar en was appellant ook niet in de gelegenheid om hier in bezwaar gemotiveerd op te reageren. Tijdens de beroepsprocedure heeft het Uwv vervolgens niet alle relevante stukken ingediend en de rechtbank is hier ten onrechte aan voorbij gegaan. Er was daarom geen sprake van een eerlijk proces. Ten aanzien van zijn oogklachten heeft appellant erop gewezen dat in 2009 al glaucoom is vastgesteld door een Thaise oogarts. Dit is destijds niet door het Uwv overgenomen, omdat de door hen geraadpleegde arts concludeerde dat geen sprake was van glaucoom. Daarom zijn toen geen arbeidsbeperkingen vastgesteld vanwege de oogklachten. Het verzoek om herziening is gebaseerd op het rapport van de oogarts die appellant in mei 2018 in opdracht van het Uwv heeft onderzocht. Ook deze arts kwam tot de conclusie dat sprake is van glaucoom en daaruit blijkt volgens appellant dat het Uwv in 2008/2009 uit is gegaan van een onjuiste diagnose en ten onrechte geen beperkingen voor de oogklachten heeft aangenomen. In het licht hiervan zal beoordeeld moeten worden of de afwijzing van het verzoek om herziening evident onredelijk is. Wat betreft de nek- en schouderklachten heeft appellant aangevoerd dat sprake is van een neurologische aandoening en het daarom aan een neuroloog is om te bepalen of met terugwerkende kracht uit moet worden gegaan van een andere diagnose en of daarmee alsnog een verklaring is gegeven voor de klachten die hij destijds al had. Appellant heeft er verder op gewezen dat inmiddels de diagnose fibromyalgie is gesteld en dat hij daarom in januari 2022 opnieuw een verzoek om herziening bij het Uwv heeft ingediend. Hij heeft de Raad in overweging gegeven om de hoger beroepsprocedure aan te houden totdat de uitkomst hiervan bekend is. Het verzoek om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade, omdat zijn privacy is geschonden, heeft appellant in hoger beroep herhaald. Omdat appellant van mening is dat zijn beroep niet zorgvuldig is behandeld, heeft hij de Raad verzocht om de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank en de Staat te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van het Uwv bevestigd dat een nieuw verzoek om herziening van appellant is ontvangen. Dit verzoek is afgewezen en hierover loopt nog een procedure in bezwaar.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Dat appellant in januari 2022 opnieuw een verzoek om herziening bij het Uwv heeft ingediend, is geen reden om de behandeling van het hoger beroep aan te houden. Dit verzoek heeft immers betrekking op andere medische gegevens dan het hier in geding zijnde verzoek van 3 december 2018 om terug te komen van een eerder besluit.
4.2.
Het verzoek van appellant strekt ertoe dat het Uwv terugkomt van zijn beslissing op bezwaar van 27 mei 2009. Het Uwv heeft hierop beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het Uwv zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (CRvB 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en CRvB 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
4.3.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.4.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv het verzoek van appellant om terug te komen van de beslissing op bezwaar van 27 mei 2009 terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd heeft afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn. De overwegingen van de rechtbank die tot dit oordeel hebben geleid, worden onderschreven. Daar wordt het volgende aan toegevoegd.
4.5.
Anders dan appellant heeft gesteld, bestaat geen aanleiding om te veronderstellen dat het Uwv niet alle relevante stukken heeft ingediend. In de rapporten van de verzekeringsartsen die zich in het dossier bevinden zijn tal van medische onderzoeksgegevens over onder meer de oog- en nek/schouder/rugklachten van appellant vermeld. Daarnaast zijn het medisch onderzoeksrapport van de door het Uwv geconsulteerde arts in Thailand en het oogheelkundig onderzoeksrapport van 30 mei 2018 aanwezig. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 19 juli 2019 alle eerder beoordeelde relevante gegevens vermeld. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat die weergave onjuist is en het nodig zou zijn ook in deze procedure die oudere gegevens opnieuw in te zenden voor de beantwoording van de in 4.2 omschreven vraag. Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat het feit dat in de primaire fase geen beoordeling door een arts heeft plaatsgevonden, niet betekent dat de besluitvorming in zijn geheel als onzorgvuldig moet worden aangemerkt. In de bezwaarprocedure heeft immers wel een medische beoordeling plaatsgevonden door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Voor zover in de primaire fase sprake was van een gebrek in de besluitvorming, is dat hiermee in bezwaar hersteld.
4.6.
Wat betreft de door appellant gestelde nieuwe feiten en omstandigheden omtrent zijn oogklachten, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat in 2010 bij een expertise-onderzoek dat op verzoek van het Uwv door een oogarts is verricht alleen sprake was van oculaire hypertensie. Dit is per definitie een verhoogde oogdruk zonder glaucomateuze schade. De oogarts heeft destijds bovendien geconstateerd dat de gezichtsscherpte met de juiste correctie normaal was en er geen beperkingen waren in het functioneren. Gaandeweg is de oculaire hypertensie overgegaan in manifest glaucoom, hetgeen kennelijk heeft geleid tot de in 2016 voor het eerst vastgestelde verdunning van de rechter retina. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er daarbij op gewezen dat volgens de door het Uwv in 2018 geconsulteerde arts in Thailand de oogafwijking ook op dat moment niet tot beperkingen voor arbeid leidde. Uit het rapport van die arts van 30 mei 2018 blijkt dat hij oogheelkundig onderzoek heeft laten verrichten en op basis van de uitkomsten van dat onderzoek heeft geconcludeerd dat appellant in staat is om ongelimiteerd te werken aan een beeldscherm. Blootstelling aan zon kan de staar verergeren, maar dit duurt jaren en kan beperkt worden door het dragen van een hoed of het gebruik van UV-licht werende coating op de glazen van de bril. Gelet hierop heeft het Uwv terecht geen aanleiding gezien om terug te komen van zijn eerder ingenomen standpunt dat de oogklachten niet leiden tot beperkingen voor het verrichten van arbeid. Ten aanzien van de nek- en schouderklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uiteengezet dat met de in 2016 verrichte MRI-scan geen bewijs is geleverd voor het bestaan van degeneratieve afwijkingen in 2008/2009. Zij heeft er verder op gewezen dat met de hoofdpijnklachten, die volgens appellant een gevolg zijn van de afwijkingen in zijn nek en rug, bij de eerdere beoordelingen van de mate van arbeidsongeschiktheid al rekening is gehouden. Daarbij heeft zij terecht van belang geacht dat voor de beantwoording van de vraag of een betrokkene al dan niet arbeidsongeschikt is, de diagnose niet bepalend is (vergelijk de uitspraak van de Raad van 28 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2918). Ook wat betreft deze klachten bestaat geen aanleiding om de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen.
4.7.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt ook niet tot het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
4.8.
De rechtbank heeft terecht geen reden gezien om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Uit 4.5 en 4.6 volgt dat geen twijfel bestaat over de zorgvuldigheid of de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. Er is ook geen reden om te veronderstellen dat bij appellant sprake is van bewijsnood, hij heeft ter onderbouwing van zijn verzoek immers verwezen naar diverse medische stukken.
4.9.
Het verzoek van appellant om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade, heeft de rechtbank terecht afgewezen omdat geen sprake is van (een onrechtmatige handeling ter voorbereiding van) een onrechtmatig besluit.
4.10.
Uit 4.2 tot en met 4.9 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Gelet op deze uitkomst is er geen aanleiding om, zoals door appellant is verzocht, de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank.
5. Voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten bestaat geen aanleiding. Ook het verzoek van appellant om de Staat te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht wordt afgewezen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2022.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) L. Winters