In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellant, woonachtig in Thailand, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 1 mei 2018, waarin werd vastgesteld dat zijn WAO-uitkering niet zou wijzigen. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht. De Raad oordeelt dat het besluit van het Uwv van 1 mei 2018 een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat er voldoende rekening is gehouden met de medische situatie van appellant. De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige hebben de situatie van appellant zorgvuldig beoordeeld, en de Raad concludeert dat er geen extra beperkingen zijn vastgesteld die een herziening van de WAO-uitkering rechtvaardigen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. De Raad stelt vast dat de medische en arbeidskundige beoordelingen op een zorgvuldige wijze zijn uitgevoerd en dat de argumenten van appellant niet voldoende zijn om de besluiten van het Uwv te weerleggen.