ECLI:NL:CRVB:2014:3073
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die sinds 1999 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangt. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die eerder het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant had in 2010 gemeld dat zijn klachten waren toegenomen, maar het Uwv concludeerde na medisch onderzoek dat er geen toegenomen beperkingen waren ten opzichte van de eerder vastgestelde belastbaarheid. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts en de deskundigen goed onderbouwd zijn.
De Raad bevestigt dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat appellant voor 35 tot 45% arbeidsongeschikt is. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat het medisch onderzoek onzorgvuldig of onvolledig is geweest. De nek- en oogklachten van appellant zijn voldoende onderzocht, en er zijn geen medische gegevens ingediend die de stelling van appellant ondersteunen dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn depressieve klachten. De Raad verwerpt ook de stelling van appellant dat de oogarts ten onrechte een oordeel heeft gegeven over zijn psychische toestand, en concludeert dat de deskundigen zich hebben gehouden aan hun eigen vakgebied.
De Raad komt tot de conclusie dat appellant in hoger beroep geen nieuwe informatie heeft overgelegd die aanleiding kan geven tot twijfel aan de vastgestelde beperkingen. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 19 september 2014.