ECLI:NL:CRVB:2020:235
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake ongewijzigde voortzetting WAO-uitkering en dwangsom door Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot zijn WAO-uitkering. Appellant had op 5 april 2016 een melding gedaan van toegenomen ziekte, maar het Uwv heeft op 8 augustus 2017 besloten om de WAO-uitkering ongewijzigd voort te zetten. Appellant stelde dat het Uwv te laat had beslist en dat hij recht had op een dwangsom. De Raad oordeelde dat het Uwv inhoudelijk had beslist op de melding van appellant en dat de dwangsom correct was vastgesteld op € 1.140,-. De Raad bevestigde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rechtbank de eerdere uitspraak terecht ongegrond had verklaard. Appellant had geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die aanleiding gaven voor herziening van de eerdere besluiten. De Raad oordeelde dat de rechtbank niet verplicht was om appellant te laten reageren op het rapport van de verzekeringsarts, aangezien er geen nieuwe feiten waren die dit rechtvaardigden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.