ECLI:NL:CRVB:2020:237
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over voortzetting WAO-uitkering en toekenning dwangsom wegens niet tijdig beslissen door Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de voortzetting van de WAO-uitkering van appellant, die in zijn melding van 9 mei 2017 geen bewijs heeft geleverd voor een toename van medische beperkingen. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft besloten om de WAO-uitkering ongewijzigd voort te zetten, omdat er geen begin van bewijs is aangedragen voor de gestelde toename van beperkingen. Tevens is er een dwangsom van € 460,- toegekend aan appellant wegens het niet tijdig beslissen op zijn melding van toegenomen klachten. De Raad bevestigt dat de beslissing van het Uwv van 24 januari 2019 een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), ondanks eventuele motiveringsgebreken. De rechtbank heeft terecht het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de termijn van artikel 8:55b van de Awb een termijn van orde is en de procedure in twee instanties in beginsel twee jaar mag duren. De Raad komt tot de conclusie dat de hoger beroepen van appellant niet slagen en bevestigt de aangevallen uitspraken van de rechtbank.