5.2.Gemeenten zijn op grond van de Wmo 2015 verantwoordelijk voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen. Die ondersteuning moet in de voorstelling van de wetgever erop gericht zijn dat mensen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven. In de memorie van toelichting op de Wmo 2015 (Kamerstukken II, 2013/14, 33 841, nr. 3) is uiteengezet dat het uitgangspunt is dat gemeenten burgers slechts ondersteuning bieden als dat nodig is. Mensen zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor hun leven en dus ook voor hun zelfredzaamheid en participatie. De betrokkene moet eerst bezien in hoeverre hij zelf en zijn directe omgeving een bijdrage kunnen leveren aan het verbeteren van de eigen situatie. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen bij burgers te benutten en te versterken. Indien uit onderzoek van de gemeente blijkt dat (aanvullende) ondersteuning van de gemeente nodig is, beslist de gemeente – binnen de grenzen van wat daarover in het plan en de verordening bedoeld in de artikelen 2.1.2 en 2.1.3 van de Wmo 2015 is vastgelegd – tot verstrekking van een maatwerkvoorziening die bijdraagt aan het realiseren van een situatie waarin de burger in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie, zodat deze zo lang mogelijk in de eigen omgeving kan blijven wonen.
5.3.1.Artikel 2.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het gemeentebestuur zorg draagt voor de maatschappelijke ondersteuning. Artikel 1.1.1 van de Wmo 2015, voor zover hier van belang, definieert maatschappelijke ondersteuning als het ondersteunen van de zelfredzaamheid van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving. Artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 definieert zelfredzaamheid als in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.
5.3.2.Artikel 2.1.2 van de Wmo 2015 bepaalt dat de gemeenteraad periodiek een plan vaststelt met betrekking tot het door het gemeentebestuur te voeren beleid met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning. Het plan beschrijft de beleidsvoornemens voor de door het college te nemen besluiten of te verrichten handelingen.
5.3.3.Artikel 2.1.3 van de Wmo 2015 bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen. De gemeenteraad van Utrecht heeft ter uitvoering hiervan de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 (Verordening) vastgesteld.
5.3.4.Artikel 2.2.3 van de Wmo 2015 bepaalt dat het college ter uitvoering van een plan van de gemeenteraad, bedoeld in artikel 2.1.2, tweede lid, algemene voorzieningen bevordert en treft ter bevordering van – voor zover hier van belang – de zelfredzaamheid. Artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 definieert algemene voorziening als een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning.
5.3.5.Artikel 2.3.1 van de Wmo 2015 bepaalt dat het college er voor zorgdraagt dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen een maatwerkvoorziening wordt verstrekt. Artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 definieert maatwerkvoorziening als op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen ten behoeve van – voor zover hier van belang – de zelfredzaamheid.
5.3.6.Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid (of participatie) die de cliënt ondervindt beslist, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid (of participatie) en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
5.3.7.Artikel 8.9, eerste lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat de Wmo wordt ingetrokken, onverminderd de rechten en verplichtingen die onmiddellijk voor het tijdstip waarop artikel 2.1.1 in werking is getreden, voor betrokkene zijn verbonden aan een met toepassing van de Wmo door het college genomen besluit waarbij aanspraak is verstrekt op een individuele voorziening in natura of het ontvangen van een persoonsgebonden budget dan wel een financiële tegemoetkoming. Artikel 8.9, tweede lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van enig artikel van deze wet, van toepassing blijft ten aanzien van besluiten genomen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.
5.3.8.Artikel 7.2, derde lid, van de Verordening bepaalt dat het college de bevoegdheid heeft een besluit te herzien met toepassing van de Verordening op de gronden vermeld in de Verordening en indien uit een door het college ingesteld heronderzoek blijkt dat er met toepassing van de Verordening een afwijkend besluit zou zijn genomen. Hiermee is volgens de toelichting bedoeld te regelen hoe wordt omgegaan met verstrekkingen die hebben plaatsgevonden voordat de Verordening van kracht werd.
5.3.9.Artikel 2.2.2, eerste lid, van de Verordening bepaalt dat de door het college aangeboden maatschappelijke ondersteuning een substantiële bijdrage moet leveren aan het realiseren van een, naar het oordeel van de raad, aanvaardbaar niveau van zelfredzaamheid en participatie conform het beleidsplan.
5.3.10.Bijlage 1 bij de Beleidsregels Wmo 2015 van de gemeente Utrecht, de Leidraad schoon en leefbaar huis, regelt standaardmodules voor ondersteuning bij het voeren van een gestructureerd huishouden. Daarin is bepaald dat het te bereiken resultaat is dat de betrokkene beschikt over een schoon en leefbaar huis. Dit betekent dat men gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, in gebruik zijnde slaapkamers, de keuken, sanitaire ruimtes en de gang/trap. Deze ruimtes dienen met enige regelmaat schoongemaakt te worden en indien noodzakelijk dient de was te worden verzorgd. Een schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuilt en periodiek schoongemaakt wordt om zo een algemeen aanvaard basisniveau van schoon te realiseren. De basismodule is een maatwerkvoorziening in collectieve vorm. Zij omvat het lichte en zware schoonmaakwerk en het wassen en drogen van de grote/zware spullen. Te denken is aan stof afnemen, stofzuigen, reinigen van ramen, vloeren en sanitair, bedden verschonen en het machinaal wassen van bedden- en linnengoed. De betrokkene krijgt de beschikking over een maximaal aantal uren ondersteuning per jaar, die naar eigen inzicht kunnen worden ingezet voor het realiseren van een schoon en leefbaar huis. Het type en de grootte van de woning is niet van invloed op de hoeveelheid te verstrekken hulp. Wanneer de betrokkene als gevolg van objectieve medische beperkingen onvoldoende wordt ondersteund door de inzet van de basismodule, kunnen aanvullende modules worden ingezet. De basismodule voorziet in 78 uur ondersteuning per jaar. De aanvullende modules voorzien in maximaal in te zetten uren per jaar voor benoemde activiteiten en situaties.
5.4.1.Het college heeft met het primaire besluit van 29 oktober 2014 uitvoering willen geven aan de Wmo 2015. Op die datum was deze wet echter nog niet in werking getreden voor maatwerkvoorzieningen als bedoeld in artikel 2.3.1 van de Wmo 2015, zodat dit besluit, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, de beoogde wettelijke grondslag ontbeert. De rechtbank heeft eveneens terecht beslist dat dit gebrek in het primaire besluit, in het bestreden besluit dat op 2 januari 2015 is genomen, is geheeld omdat de Wmo 2015 toen wel geheel in werking was getreden.
5.4.2.De rechtbank heeft eveneens terecht beslist dat het college het overgangsrecht van artikel 8:9 van de Wmo 2015 juist heeft toegepast door de oude Wmo-toekenning te eerbiedigen tot en met 22 maart 2015. Het in artikel 8.9, eerste en tweede lid, van de Wmo 2015 geregelde overgangsrecht dient, gelezen in samenhang met de wetsgeschiedenis, zo te worden begrepen, dat onder de Wmo toegekende aanspraken en verplichtingen blijven gelden tot het moment waarop zij op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wmo 2015 worden gewijzigd of beëindigd. Voor lopende gedingen tegen besluiten genomen op grond van de Wmo geldt dat daarop het bepaalde bij en krachtens de Wmo onverkort van toepassing blijft. Voor deze uitleg wordt steun gevonden in de algemene toelichting en de artikelsgewijze toelichting op dit artikel (Kamerstukken II 2013/14, 330841, nr. 3, blz. 83-84 en 203-204). Het college heeft terecht op grond van artikel 7.2 van de Verordening kunnen beslissen om de aanspraak van appellante op 5,5 uur huishoudelijke verzorging per week voort te zetten tot en met 22 maart 2015.