In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem inzake de toekenning van een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015. Appellante, geboren in 1948, heeft diverse aandoeningen die haar belemmeren in het uitvoeren van huishoudelijke taken. Het college heeft haar een maatwerkvoorziening toegekend, maar appellante is van mening dat deze onvoldoende is en dat zij meer ondersteuning nodig heeft, met name voor het bereiden van maaltijden en het doen van boodschappen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder eerdere besluiten van het college en de rapportages van de casemanager. De Raad concludeert dat het college het onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte van appellante op de juiste wijze heeft uitgevoerd en dat de toekenning van de maatwerkvoorziening in overeenstemming is met de geldende wet- en regelgeving. De Raad oordeelt dat de maaltijdvoorziening 'Tafeltje Dekje' een adequate bijdrage levert aan de zelfredzaamheid van appellante en dat de kosten hiervan niet onredelijk zijn in verhouding tot haar inkomen.
De Raad bevestigt de aangevallen tussenuitspraak van de rechtbank, maar vernietigt de einduitspraak voor zover deze de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten. De Raad herroept het besluit van 1 juli 2016 en kent appellante vanaf 20 juni 2016 een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning toe voor 5,5 uur per week. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellante in hoger beroep.