De rechtbank is, gelet op die omschrijving van het begrip zelfredzaamheid en gelet op de bedoeling van de wetgever zoals die blijkt uit de geschiedenis van totstandkoming van de Wmo 2015, van oordeel dat het met die wet verenigbaar is dat het college een beperking bij het zelf verrichten van huishoudelijke werkzaamheden niet beschouwt als een beperking bij het in staat zijn tot het voeren van een gestructureerd huishouden.
De rechtbank vindt voor dit oordeel onder meer steun in de memorie van toelichting bij de Wmo 2015 (TK, 2013-2014, 33 841, nr. 3). Op pagina 26 is over het aspect ‘voeren van een gestructureerd huishouden’ vermeld: “Ondersteuning met het oog op het voeren van een gestructureerd huishouden omvat bijvoorbeeld hulp bij contacten met officiële instanties, hulp bij het aanbrengen van structuur in het huishouden, hulp bij het leren om zelfstandig te wonen, hulp bij het omgaan met onverwachte gebeurtenissen die de dagelijkse structuur doorbreken of hulp bij het omgaan met geld.”
De rechtbank wijst ook op pagina 14 van de memorie van toelichting: “Tevens moet het college de zelfredzaamheid en participatie bevorderen van mensen met een beperking of een chronisch psychisch of psychosociaal probleem, opdat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen. Door gerichte ondersteuning bij het voeren van regie op het eigen leven, het uitvoeren van algemene dagelijkse levensverrichtingen en het ontmoeten van anderen, kunnen mensen die het op eigen kracht niet redden (ook niet met ondersteuning van de sociale omgeving), zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving blijven en blijven meedoen in de maatschappij.”
Voorts is in de nota naar aanleiding van het nader verslag (TK, 2013-2014, 33 841, nr. 34) op pagina 257-258 vermeld: “
De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering het voeren van een gestructureerd huishouden als onderdeel van de zelfredzaamheid ziet en vragen om een nadere duiding wat wordt verstaan onder het voeren van een gestructureerd huishouden. Zij vragen om een doordenking daarvan op doelgroepen (zoals mensen met verstandelijke beperking, tienermoeders, ex-gedetineerden, chronisch psychiatrische patiënten) en op toepasbaarheid van de term in de praktijk.
De omschrijving van «zelfredzaamheid» bevat naast «het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen» ook het element «het voeren van een gestructureerd huishouden». Daarmee is niet beoogd de indruk te wekken als zou er een ideale situatie bestaan, waaraan burgers zouden moeten voldoen. Ook hier is sprake van maatwerk. Dit element zal in de praktijk dan ook enigszins verschillend kunnen worden ingevuld. De wijze waarop dit element wordt ingevuld voor het woonverblijf van een voormalig dakloze cliënt met verzamelzucht zal bijvoorbeeld anders zijn dan bij een ex-gedetineerde die die problemen niet heeft. Tegelijk is ook de situatie denkbaar dat niet de voormalig dakloze cliënt, maar de ex-gedetineerde cliënt verzamelzucht heeft. Een doordenking van dit element op doelgroepen is dan ook moeilijk te geven.
De regering merkt met het oog op de toepasbaarheid in de praktijk op dat ondersteuning met het oog op het voeren van een gestructureerd huishouden bijvoorbeeld omvat hulp bij contacten met officiële instanties, hulp bij het aanbrengen van structuur in het huishouden, hulp bij het leren om zelfstandig te wonen en hulp bij het omgaan met onverwachte gebeurtenissen die de dagelijkse structuur doorbreken.”
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat het bij het voeren van een gestructureerd huishouden volgens de wetgever gaat om het voeren van de regie over het huishouden in de zin van het aansturen en organiseren van het huishouden en niet om de vraag of die huishoudelijke werkzaamheden ook zelf kunnen worden verricht.