5.3Beoordeling opbrengstlimieten
5.3.1Op grond van artikel 15.33 van de Wet milieubeheer dient de afvalstoffenheffing ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het beheer van huishoudelijke afvalstoffen. In die bepaling ligt een opbrengstlimiet besloten: de heffing kan door de gemeente worden ingesteld ter bestrijding van de kosten die voor haar verbonden zijn aan het beheer van huishoudelijke afvalstoffen. Dit houdt in dat de opbrengst van de heffing de kosten die aan het beheer van huishoudelijke afvalstoffen verbonden zijn in ieder geval niet mag overschrijden. De heffing mag dus maximaal tot kostendekking strekken.
5.3.2Op grond van artikel 228a van de Gemeentewet kan – onder de naam rioolheffing – door de gemeente een belasting worden geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan – kort gezegd – de verwerking van huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater en hemelwater, en aan maatregelen ter beheersing van de grondwaterstand. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 228a en de bewoordingen van dat artikel blijkt dat de geraamde baten van de rioolheffing de lasten ter zake niet mogen overtreffen.
5.3.3Bij de beoordeling van een geschil over de opbrengstlimiet zijn de regels rond stelplicht en bewijslast van belang zoals deze door de Hoge Raad zijn vastgesteld.Die regels omtrent de bewijslastverdeling kunnen als volgt worden samengevat.
5.3.4Indien een belanghebbende overschrijding van de opbrengstlimiet aan de orde stelt, ligt het op de weg van de heffingsambtenaar inzicht te geven in de raming van baten en lasten die in de begroting zijn opgenomen. Hierbij hoeft niet ten aanzien van alle in de begroting opgenomen posten zekerheid of een volledig inzicht te bestaan. Van de heffingsambtenaar mag niet worden verwacht dat hij van alle in de verordening en de bijbehorende tarieventabel genoemde diensten afzonderlijk en op controleerbare wijze vastlegt hoe de kosten ter zake daarvan zijn geraamd. Omdat de bewijslast van de feiten die overschrijding van de opbrengstlimiet onderbouwen op belanghebbende rust, dient hij, nadat de heffingsambtenaar aldus inzicht heeft verschaft, voldoende gemotiveerd te stellen waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’. Vervolgens dient de heffingsambtenaar nadere inlichtingen te verschaffen. Aan die inlichtingen mag geen zwaardere eis worden gesteld dan dat deze functionaris naar vermogen – dat wil zeggen in de mate waarin hij daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is – duidelijk maakt op grond waarvan hij de stellingen van belanghebbende betwist, en waarom dus naar zijn oordeel de door belanghebbende opgeworpen twijfel ongegrond is.
Gegeven inzicht door heffingsambtenaar
5.3.5Uit de hiervoor weergeven bewijslastverdeling volgt dat het eerst op de weg van de heffingsambtenaar ligt om inzicht te geven in de ramingen van baten en lasten die in de begroting zijn opgenomen.
5.3.6De heffingsambtenaar heeft bij de uitspraak op bezwaar cijfermatige overzichten gevoegd ter onderbouwing van het standpunt dat aan de opbrengstlimieten wordt voldaan. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar daar aan toegevoegd dat uitgegaan moet worden van deze overzichten en niet van wat door een wethouder tussen neus en lippen zou zijn gezegdd. Uit die overzichten blijkt dat de geraamde baten afvalstoffenheffing in 2018 bestonden uit Diftar vastrecht, Diftar variabel en Huis-aan-huis inz./milieustraat en dat die tezamen € 2.239.875,- bedroegen. De geraamde lasten afvalstoffenheffing bestonden in 2018 uit kosten voor huisvuil, glas, kca, oud papier, gft, textiel, grof tuinafval, invorderingskosten afvalstoffenheffing, beleid afvalstoffenheffing, overige kosten afvalstoffenverwijdering, milieustraat, hondenoverlastbestrijding en zwerfafval. De posten hondenoverlastbestrijding, beleid afvalstoffenheffing en grof tuinafval zijn niet meegenomen. De taakvelden ‘2.1 Verkeer, wegen en water’ en ‘6.3 inkomensregeling’ zijn wel meegenomen. Tezamen bedroegen de kosten € 2.239.875,-. Uit de overzichten blijkt dat de geraamde baten rioolheffing in 2018 bestonden uit vastrecht en variabel tarief en tezamen € 3.296.054,- bedroegen. De geraamde lasten rioolheffing bestonden in 2018 uit kosten voor waterbeleidsplan, riolering, drukriolering, individuele behandeling afvalwater, rioolontstoppingen, grp, invorderingskosten rioolheffing, basisrioleringsplan en maatregelen grondwater. Het taakveld ‘5.7 Openbaar groen/recreatie’ is ook meegenomen. Tezamen bedroegen de kosten € 3.296.054,-.
5.3.7De heffingsambtenaar heeft – gelet op de aangevoerde bezwaren van belanghebbende – in het bijzonder inzicht gegeven in de geraamde baten (5.3.8), de rentetoerekening (5.3.9), de overheadkosten (5.3.10), de inkomensregeling (5.3.11), de invorderingskosten (5.3.11) en de kosten voor het storten van agrarisch afval (5.3.12).
5.3.8In het verweerschrift heeft de heffingsambtenaar ten aanzien van de
geraamde batentoegelicht dat de vaststelling van de tarieven wel degelijk op een raming berust die in de begroting staat opgenomen of daarop is terug te voeren. De geraamde baten staan opgenomen op pagina 78 t/m 81 van de begroting 2018. Daarbij is volgens de heffingsambtenaar uitdrukkelijk aangegeven dat voor de afvalstoffenheffing en rioolheffing een systeem van gesloten financiering met duurzame (100%) kostendekkendheid geldt, waarbij gebruik wordt gemaakt van een egalisatievoorziening, op zowel voor- als nacalculatorische basis. De tarieven voor de afvalstoffenheffing en rioolheffing zijn in de begroting benoemd. Daarbij is duidelijk aangegeven welke uitgangspunten zijn gehanteerd. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft de heffingsambtenaar in beroep overzichten overgelegd waaruit de berekening van de baten van de afvalstoffenheffing 2018 en de rioolheffing 2018 blijkt.
5.3.9De heffingsambtenaar heeft onder verwijzing naar de uitspraken van deze rechtbank en het gerechtshof over de rioolheffing en afvalstoffenheffing in het belastingjaar 2017 toegelicht dat
de rentetoerekeningheeft plaatsgevonden in overeenstemming met de algemeen voorgeschreven begrotingssystematiek en dat dit niet in strijd is met de comptabiliteitsvoorschriften. De gemeente is op grond van artikel 186 van de Gemeentewet bij het opstellen van de begroting gebonden aan het BBV. In het BBV zijn voor een gemeente geldende comptabiliteitsvoorschriften opgenomen. Ter bevordering van de eenduidige uitvoering en toepassing worden door de Commissie BBV richtlijnen (notities) uitgegeven. Daar kan gemotiveerd van worden afgeweken. Hetgeen over de rente wordt geschreven in de notitie rente is volgens de heffingsambtenaar in strijd met het BBV, omdat in het BBV niet wordt voorgeschreven dat slechts met één omslagrente mag worden gerekend. Uit de uitspraken over het belastingjaar 2017 blijkt dat in de BBV is bepaald dat ten behoeve van het inzicht in de kosten op taakvelden moet worden gerekend met
een(rente)-omslag. Het gaat hierbij niet om
derente-omslag zoals die wordt aangeduid in de begroting. Uit het BBV volgt alleen dat er een omslag moet worden berekend, maar daarin is niet geregeld op welke wijze die omslag moet worden berekend. Het gaat erom dat inzichtelijk wordt met welke rente wordt gerekend en hoe dat uitpakt voor de diverse taakvelden. Het staat de gemeente volgens de heffingsambtenaar vrij om een rentepercentage te hanteren dat is gebaseerd op een gewogen gemiddelde van de externe rentekosten op lang- en kortlopende leningen, zoals in dit geval is gedaan. Dit gewogen gemiddelde is voor het jaar 2018 op 4,34% vastgesteld. Voor het berekenen van de lasten voor afvalstoffenheffing en rioolheffing is gerekend met dit rentepercentage. Dit is voor beide heffingen uitdrukkelijk op bladzijde 80 van de Begroting 2018 als uitgangspunt aangegeven. Daarbij is als grondslag genomen de waarde van de investeringen in het verleden.
5.3.10Onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank en het gerechtshof over de rioolheffing en afvalstoffenheffing in het belastingjaar 2017 heeft de heffingsambtenaar verder toegelicht dat terecht is gerekend met
overheadkosten. De heffingsambtenaar heeft een overzicht gegeven van de overheadkosten en de toerekening daarvan aan de taakvelden. In de begroting 2018 is op pagina 62 een totaaloverzicht van de overheadkosten opgenomen, die worden omgeslagen naar een toeslag op het uurtarief door de totale lasten van de overhead te delen door het totaal aantal uren FTE. De totale lasten van € 6.271.935,- gedeeld door 205.154 uren, levert een opslag overhead op van € 30,75 per uur. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft de heffingsambtenaar een tabel overgelegd voor zowel de afvalstoffenheffing als de rioolheffing, waarin de toerekening opslag overhead is weergegeven. De heffingsambtenaar heeft verder toegelicht dat uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat de raming van de baten en lasten niet in strijd mogen komen met de
voor een gemeente geldende comptabiliteitvoorschriften, zoals deze zijn neergelegd in het BBV. Gelet daarop hoeft de overheadtoerekening niet te worden getoetst aan de Financiële Verordening of de notitie overhead van de Commissie BBV. Dit wordt volgens de heffingsambtenaar bevestigd in een uitspraak van de rechtbank Noord Nederland van 20 januari 2021, waarin door die rechtbank is overwogen dat in het BBV geen regel staat die voorschrijft dat een gemeente de methodiek aangaande de toerekening van de overhead in haar Financiële verordening moet opnemen.
5.3.11De heffingsambtenaar heeft gesteld dat de
invorderingskosten en inkomensregelingbetrokken mogen worden bij de berekening van de tarieven. De Hoge Raadheeft volgens de heffingsambtenaar overwogen dat perceptiekosten – waar deze kosten onderdeel van zijn – mogen worden meegenomen aan de batenzijde. De heffingsambtenaar heeft verder gesteld dat het bij de inkomensregeling gaat om gemiste baten van invordering. Daarbij heeft de heffingsambtenaar toegelicht dat dit niets verandert aan het saldo van de geraamde baten en lasten. Hieronder worden ook begrepen de kosten die gemoeid zijn met de uitbesteding aan het TOG Nederland en de werkzaamheden die binnen de gemeente nog worden gedaan ten behoeve van invordering en kwijtschelding, zoals het aanleveren van gegevens.
5.3.12De heffingsambtenaar heeft toegelicht hoe de
kosten van het agrarisch afvalzijn berekend en hoe deze kosten in mindering zijn gebracht op de totale kosten van de milieustraat in het financieel overzicht bij de uitspraak op bezwaar over de afvalstoffenheffing. Daarbij is rekening gehouden met de kosten van het personeel en de kosten van het inladen en storten van het afval. De heffingsambtenaar heeft daaraan toegevoegd dat de gehele post ‘grof tuinafval’ voor het jaar 2018 niet is meegenomen als kosten, waardoor ook alle kosten voor agrarisch tuinafval niet zijn meegenomen. Het is dus volgens de heffingsambtenaar niet zo dat bij de overige posten een gedeelte ten behoeve van dit agrarische tuinafval in mindering moeten worden gebracht.
Beoordeling rechtbank in het licht van motivering belanghebbende
5.3.13De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de gegeven toelichtingen voldoende inzicht heeft verschaft in de geraamde baten en lasten. Eventuele uitspraken van een wethouder acht de rechtbank gelet op de schriftelijke onderbouwingen die door de heffingsambtenaar zijn overgelegd niet relevant. Het is vervolgens aan belanghebbende om gemotiveerd te stellen waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of er sprake is van een last ter zake van de in de Verordeningen bedoelde diensten. De rechtbank zal hierna per onderdeel de stellingen van belanghebbende beoordelen.
5.3.14De vaststelling van de tarieven als bedoeld in artikel 229b van de Gemeentewet berust op een raming, welke raming moet berusten op gegevens omtrent geraamde baten en lasten in de gemeentebegroting voor het desbetreffende jaar dan wel gegevens die op geraamde baten en lasten in die begroting zijn terug te voeren.De stelling van belanghebbende dat de vaststelling van de tarieven niet op een raming berust die op de begroting staat, is onvoldoende om tot een redelijke twijfel ten aanzien van de baten te komen. Door middel van de in beroep overgelegde overzichten heeft de heffingsambtenaar voldoende inzichtelijk gemaakt op welke wijze de baten zijn berekend. De tarieven voor de afvalstoffenheffing en rioolheffing zijn daarnaast in de begroting genoemd, waarbij ook is aangegeven welke uitgangspunten zijn gehanteerd.Belanghebbende heeft onvoldoende met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd dat die berekeningen onjuist zouden zijn.
Rentetoerekening
5.3.15De stelling van belanghebbende dat met de omslagrente – zoals die is opgenomen in de Financiële verordening – moet worden gerekend in plaats van met het gewogen gemiddelde, is onvoldoende om tot een redelijke twijfel ten aanzien van de lasten te komen. De heffingsambtenaar heeft immers afdoende toegelicht waarom is gekozen voor dit gewogen gemiddelde. Deze keuze is ook in overeenstemming met het BBV. Daarin is immers bepaald dat ten behoeve van het inzicht in de kosten op taakvelden moet worden gerekend met een (rente)-omslag. Het gaat hierbij niet om de rente-omslag zoals die wordt aangeduid in de begroting. Uit het BBV volgt alleen dat een omslag moet worden berekend, maar daarin is niet geregeld op welke wijze die omslag moet worden berekend. Het gaat erom dat inzichtelijk wordt met welke rente wordt gerekend en hoe dat uitpakt voor de diverse taakvelden. De heffingsambtenaar heeft voldoende toegelicht waarom tot de gemaakte keuze is gekomen en hoe het rentepercentage is vastgesteld (waarbij als grondslag is genomen de waarde van de investeringen in het verleden). Gelet op de gegeven toelichting is het voor de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat de toerekening heeft plaatsgevonden in overeenstemming met de algemeen voorgeschreven begrotingssystematiek en dus niet in strijd is met voor de gemeente geldende comptabiliteitsvoorschriften.
5.3.16In de notitie Rente van de commissie BBV staat gelet op het voorgaande ten onrechte als ‘stellige uitspraak’ onder C voorgeschreven op welke wijze de omslagrente moet worden berekend. Uit de uitspraak van het gerechtshof Den Bosch over het belastingjaar 2017 blijkt immers dat in de BBV niet is geregeld op welke wijze de omslag moet worden berekend.17 Gelet op artikel 75 van het BBV en de jurisprudentie van de Hoge Raad, is de rechtbank van oordeel dat de Commissie BBV de regelgeving van het BBV mag duiden en interpreteren, maar dat zij naast het BBV geen nadere regels mag stellen. De rechtbank is dan ook – met de heffingsambtenaar – van oordeel dat de door de Commissie BBV gedane stellige uitspraak een miskenning is van de regels die zijn neergelegd in het BBV, in die zin dat deze stellige uitspraak niet gebaseerd is op een regel in het BBV en ook niet een uitleg is van enige daarin opgenomen regel. Het betreft dus nadere regelgeving, waartoe de Commissie BBV geen bevoegdheid heeft. Deze in de stellige uitspraak gegeven regel ontbeert daarom rechtskracht.
5.3.17De rechtbank acht de door de heffingsambtenaar gegeven toelichting ten aanzien van de overheadkosten voldoende inzichtelijk. De heffingsambtenaar heeft een overzicht gegeven van de overheadkosten en de toerekening daarvan aan de taakvelden. Dat de methodiek van toerekenen niet is opgenomen in de Financiële Verordening doet daaraan – volgens het gerechtshof Den Boschniet af, omdat de begroting voldoet aan het BBV. Belanghebbende heeft tegenover de toelichting van de heffingsambtenaar onvoldoende met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd om zijn twijfel met betrekking tot de overheadkosten gegrond te bevinden.
5.3.18Belanghebbende heeft ter onderbouwing van zijn standpunt niet kunnen verwijzen naar de Notitie Overhead van de commissie BBV. Daarin heeft de commissie als ‘stellige uitspraak’ opgenomen: “Bij de berekening van de tarieven voor lokale heffingen moet de methodiek voor de toerekening van overhead worden opgenomen in de financiële verordening.” De rechtbank overweegt – in navolging van de rechtbank Midden Nederland– dat het BBV het uitgangspunt is voor de voor een gemeente geldende comptabiliteits-voorschriften. De rechtbank overweegt voorts dat in het BBV geen regel staat die voorschrijft dat een gemeente de methodiek aangaande de toerekening van de overhead in haar Financiële verordening moet opnemen. In het BBVis op dat punt alleen bepaald dat het programmaplan een overzicht moet bevatten van de kosten van overhead. Gelet op artikel 75 van het BBV en de jurisprudentie van de Hoge Raad, is de rechtbank van oordeel dat de Commissie BBV de regelgeving van het BBV mag duiden en interpreteren, maar dat zij naast het BBV geen nadere regels mag stellen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de door de Commissie BBV gedane stellige uitspraak een miskenning is van de regels die zijn neergelegd in het BBV, in die zin dat deze stellige uitspraak niet gebaseerd is op een regel in het BBV en ook niet een uitleg is van enige daarin opgenomen regel. Ook dit betreft dus nadere regelgeving, waartoe de Commissie BBV geen bevoegdheid heeft. Deze in de stellige uitspraak gegeven regel ontbeert daarom rechtskracht.
Invorderingskosten en inkomensregeling
5.3.19Inzake de invorderingskosten stelt de rechtbank voorop dat de verwijzing van belanghebbende naar een uitspraak van het gerechtshof Den Bosch niet kan slagen, omdat deze uitspraak is vernietigd door de Hoge Raad.
5.3.20Uit vaste rechtspraakblijkt dat ook de kosten van heffing en invordering van de belasting horen tot de kosten van het betreffende taakveld. Met de toelichting over de perceptiekosten heeft de heffingsambtenaar de door belanghebbende geuite twijfel over de meegenomen kosten naar het oordeel van de rechtbank voldoende weersproken. Ten aanzien van de toelichting die de heffingsambtenaar heeft gegeven op de inkomensregeling heeft de rechtbank ook geen aanleiding om eraan te twijfelen dat hier sprake is van een last ter zake van de riool- en afvalstoffenheffing.
5.3.21Belanghebbende heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Daarbij heeft hij gesteld dat de gemeente verplicht is om agrariërs de integrale kosten in rekening te brengen. Door wel van huishoudens te heffen en niet van agrariërs voldoet de gemeente niet aan die verplichting, aldus belanghebbende. In het verweerschrift heeft de heffingsambtenaar onbetwist gesteld dat zowel belanghebbende als de agrariër zijn tuinafval gratis kan brengen en dat beiden hetzelfde vastrecht betalen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat een deel van het tuinafval aangeleverd door de agrariër aangemerkt moet worden als bedrijfsafval en dat daar de ongelijkheid in zit, overweegt de rechtbank dat belanghebbende geen agrariër is en dus ook niet daaraan gelijkgesteld kan worden. Uit rechtspraak van de Hoge Raad blijkt daarnaast ook dat het gelijkheidsbeginsel zich niet verzet tegen een regeling als de onderhavige die een verschillende fiscale behandeling kent van binnen de ondernemingssfeer gebruikte en binnen de privésfeer gebruikte goederen.Verder heeft de heffingsambtenaar afdoende toegelicht waarom de afspraken met de agrariërs zijn gemaakt. Ook zonder een stuk waarin die afspraken zijn opgenomen, heeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan deze toelichting.
5.3.22De vragen die belanghebbende heeft opgeworpen over de berekende kosten van het agrarisch afval zijn onvoldoende gemotiveerd om de rechtbank te doen twijfelen aan de toelichtingen die de heffingsambtenaar heeft gegeven. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat de heffingsambtenaar door middel van een overgelegde tabel en berekening inzichtelijk heeft gemaakt hoe het bedrag van kosten voor grof tuinafval ten bedrage van € 60.510,19 tot stand is gekomen en dat uit het financieel overzicht blijkt dat die kosten niet eens zijn meegenomen. Dat betekent dat geen kosten voor het storten van agrarisch snoeiafval zijn meegenomen of doorberekend, zoals belanghebbende stelt. Uit de toelichtingen van de heffingsambtenaar blijkt verder dat alle werkzaamheden die betrekking hebben op het innemen en afvoeren van het agrarisch afval (inclusief het gewone tuinafval) van de agrariërs zijn betrokken bij de berekening van dit bedrag. Hieruit kan opgemaakt worden dat bij de toerekening van de kosten van de milieustraat, de kosten die betrekking hebben op het agrarisch afval niet zijn doorberekend in de afvalstoffenheffing.
Conclusie opbrengstlimiet
5.3.23De rechtbank komt tot de slotsom dat belanghebbende er niet in is geslaagd, nadat de heffingsambtenaar inzicht heeft verschaft in de baten en lasten, voldoende gemotiveerd te stellen waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’.
5.3.24Hetgeen belanghebbende voor het overige nog heeft aangevoerd ten aanzien van de opbrengstlimiet, kan als rechtens niet relevant niet tot een ander oordeel leiden.