In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 april 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de legesverordening van de gemeente Zundert en de vraag of de opbrengstlimiet, zoals vastgelegd in artikel 229b van de Gemeentewet, is overschreden. De belanghebbende had leges geheven gekregen voor aanvragen tot bouwvergunningen, maar stelde dat de legesverordening onverbindend was omdat de geraamde baten de geraamde lasten overstegen. De Rechtbank te Breda had de beroepen van de belanghebbende deels gegrond verklaard, maar het Gerechtshof vernietigde deze uitspraak en verklaarde de beroepen van de belanghebbende gegrond.
In cassatie heeft de Hoge Raad vastgesteld dat het Gerechtshof onvoldoende rekening heeft gehouden met het bewijsaanbod van de heffingsambtenaar. De Hoge Raad benadrukte dat de heffingsambtenaar niet verplicht is om van alle diensten afzonderlijk op controleerbare wijze vast te leggen hoe de kosten zijn geraamd, maar dat hij wel moet aantonen dat de geraamde lasten de geraamde baten niet overstijgen. De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof het aanbod van de heffingsambtenaar om nadere inlichtingen te verstrekken ten onrechte had afgewezen. Dit leidde tot de conclusie dat de uitspraak van het Gerechtshof niet in stand kon blijven en dat de zaak moest worden verwezen voor verdere behandeling.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Gerechtshof en verwees de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. De proceskosten werden niet toegewezen.