4.1.De rechtbank heeft het volgende overwogen en beslist:
“
Onroerendezaakbelasting
6. Artikel 220, aanhef en onder b, van de Gemeentewet bepaalt dat ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken onder de naam onroerende-zaakbelasting een belasting kan worden geheven van degenen die bij het begin van het kalenderjaar van onroerende zaken het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
Artikel 1, onder b, van de Verordening onroerende-zaakbelastingen 2016 van de gemeente Alkmaar (hierna: de verordening OZB) bepaalt dat een eigenarenbelasting wordt geheven van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen: eigenarenbelasting.
Artikel 2, eerste lid, van de verordening OZB bepaalt dat als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ).
Artikel 3, eerste lid, van de verordening OZB bepaalt dat de heffingsmaatstaf de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet WOZ vastgestelde waarde is voor het kalenderjaar bedoeld in artikel 1.
Artikel 5, eerste lid, onder b, sub 1, van de verordening OZB bepaalt dat het tarief een percentage bedraagt van de heffingsmaatstaf. Het percentage voor de eigenarenbelasting voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen, bedraagt 0,098%.
Rioolheffing
Artikel 228a, eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt dat onder de naam rioolheffing een belasting kan worden geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater, en
b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Artikel 2, eerste lid, onder a, van de Verordening rioolheffing 2016 van de gemeente Alkmaar (hierna: de verordening rioolheffing) bepaalt dat onder de naam ‘rioolheffing’ een directe belasting wordt geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede zuivering van huishoudelijk afvalwater.
Artikel 3, eerste lid, onder a, van de verordening rioolheffing bepaalt dat de belasting wordt geheven van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering.
Artikel 6, eerste lid, van de verordening rioolheffing bepaalt dat de belasting als bedoeld in 3, eerste lid, onder a, € 128,70 per perceel per jaar bedraagt.
Afvalstoffenheffing
Artikel 10.21 van de Wet milieubeheer bepaalt dat de gemeenteraad en burgemeester en wethouders ervoor zorgdragen dat ten minste eenmaal per week de huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld bij elk binnen haar grondgebied gelegen perceel waar zodanige afvalstoffen geregeld kunnen ontstaan.
Artikel 3, eerste lid, van de Verordening Reinigingsheffingen 2016 van de gemeente Alkmaar (hierna: de verordening reinigingsheffing) bepaalt dat onder de naam “afvalstoffenheffing” een directe belasting wordt geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer.
Artikel 4 van de verordening reinigingsheffing bepaalt dat de belasting wordt geheven van de degene die in de gemeente naar de omstandigheden beoordeeld, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
Artikel 5, onder a, van de [verordening] reinigingsheffing bepaalt dat de belasting € 255 per perceel per kalenderjaar bedraagt.
7. De rechtbank stelt vast dat de WOZ-waarde van de woning voor 2016 is vastgesteld op € 538.000. De aanslag onroerendezaakbelasting is op basis van en overeenkomstig de hiervoor genoemde verordening OZB is opgelegd. Dit betekent dat de aanslag onroerendezaakbelasting in zoverre terecht en naar juiste hoogte aan eiser is opgelegd.
8. De rechtbank overweegt dat de vaststelling van belastingtarieven een zelfstandige bevoegdheid is van de raad van de gemeente. De belastingrechter is in beginsel niet bevoegd om over het in de belastingverordening vastgelegde tarief te oordelen, tenzij deze tariefstelling of tariefstijging in strijd is met een hogere wettelijke regeling, leidt tot een willekeurige of onredelijke belastingheffing die de wetgever bij het toekennen van deze bevoegdheid niet op het oog kan hebben gehad, dan wel in strijd is met enig rechtsbeginsel. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 oktober 2013 (ECLI:NL:GHARL:2013:7497). De bevoegdheid van de raad van de gemeente om op grond van de betreffende verordening onroerendezaakbelastingen, rioolheffing en afvalstoffenheffing te heffen is gebaseerd op de artikelen 220 en verder van de Gemeentewet. In artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet is bepaald dat de gemeentelijke belastingen worden geheven naar in de belastingverordening te bepalen maatstaven, met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen. De Gemeentewet bevat geen bepalingen meer waarin de voor deze heffingen geldende tarieven of de verhoging van die tarieven worden gemaximeerd. Eiser heeft niet onderbouwd dat het door de raad van de gemeente vastgestelde OZB-tarief in strijd is met een hogere wettelijke regeling. In de door eiser genoemde feiten ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van onredelijke of willekeurige belastingheffing. Rioolheffing en Afvalstoffenheffing
9. De rechtbank stelt vast dat de aanslagen rioolheffing en afvalstoffenheffing op basis van en overeenkomstig de hiervoor genoemde de verordening rioolheffing respectievelijk de verordening reinigingsheffing zijn opgelegd. Dit betekent dat de aanslagen rioolheffing en afvalstoffenheffing in zoverre terecht en naar juiste hoogte aan eiser zijn opgelegd.
10. Voor zover eiser stelt dat met betrekking tot de rioolheffing en de afvalstoffenheffing de geraamde baten de geraamde kosten overstijgen, overweegt de rechtbank het volgende.
11. Ingevolge artikel 228a, tweede lid, van de Gemeentewet kunnen ter zake van de kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, twee afzonderlijke belastingen worden geheven.
Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt onder de kosten, bedoeld in het eerste lid, mede verstaan de omzetbelasting die als gevolg van de Wet op het BTW-compensatiefonds recht geeft op een bijdrage uit dat fonds.
Ingevolge artikel 15.33, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan de gemeenteraad ter bestrijding van de kosten die voor haar verbonden zijn aan het beheer van huishoudelijke afvalstoffen een heffing instellen, waaraan kunnen worden onderworpen degenen die, al dan niet krachtens een zakelijk of persoonlijk recht, gebruik maken van een perceel ten aanzien waarvan krachtens de artikelen 10.21 en 10.22 een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
Ingevolge het derde lid, van dit artikel wordt onder de in het eerste lid bedoelde kosten mede verstaan de omzetbelasting die ingevolge de Wet op het BTW-compensatiefonds recht geeft op een bijdrage uit het fonds.
12. De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste jurisprudentie dient dit te worden getoetst op het niveau van het totaal van de geraamde baten en lasten van alle in de verordening geregelde rechten. (Zie onder andere Hoge Raad (hierna: HR) 4 februari 2005, nr. 38860, ECLI:NL:HR:2005:AP1951 en HR 13 februari 2015, nr. 14/00655, ECLI:NL:HR:2015:282). 13. Eiser stelt, onder verwijzing naar publicaties dat sprake is van een structurele discrepantie tussen de baten en de lasten van de riool- en afvalstoffenheffing.
14. Uit het arrest van de HR van 24 april 2009 (nr. 07/12961, ECLI:NL:HR:2009:BI1968) volgt dat de heffingsambtenaar inzicht dient te verschaffen in de ramingen van de baten en lasten indien een belastingplichtige aan de orde stelt of aan de opbrengstlimiet is voldaan. Verweerder heeft in het verweerschrift een matrix opgenomen waarbij voor de riool- en afvalstoffenheffing een overzicht is gegeven van de geraamde baten en lasten ter zake. Uit deze matrix blijkt dat voor het jaar 2016 ter zake van de rioolheffing respectievelijk de afvalstoffenheffing de geraamde baten de geraamde kosten met € 681.000 respectievelijk € 2.283.000 worden overschreden. Verweerder heeft in dit verband naast de matrix, het volgende gesteld. Ondanks dat gemeenten op grond van het BTW Compensatiefonds voor bepaalde prestaties recht hebben op compensatie van de aan hen in rekening gebrachte BTW, mag die BTW als kostenpost worden aangemerkt. Ten aanzien van de rioolheffing heeft verweerder gesteld dat rekening dient te worden gehouden met een bedrag van € 1.389.880,38 aan te verhalen BTW, een bedrag van € 5.000 aan kwijtschelding belastingen en een bedrag van € 34.476,06 aan geraamde oninbare belastingopbrengsten. Dit brengt het totaal aan geraamde lasten ter zake voor de rioolheffing op (€ 6.262.609 + € 1.429.356,44 =) € 7.691.965,44. Ten aanzien van de afvalstoffenheffing heeft verweerder gesteld dat rekening dient te worden gehouden met een bedrag van € 1.727.803 aan te verhalen BTW, een bedrag van € 618.500 aan kwijtschelding belastingen en een bedrag van € 53.645,69 aan geraamde oninbare belastingopbrengsten. Dit brengt het totaal aan geraamde lasten ter zake voor de afvalstoffenheffing op (€ 9.421.744 + € 2.399.948,69 =) € 11.821.692,69. Dit betekent dat ter zake van de riool- noch ter zake van de afvalstoffenheffing sprake is van een overschrijding van de geraamde baten, aldus verweerder.
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met bovengenoemde toelichting is geslaagd in het verschaffen van het vereiste inzicht in de ramingen. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder gelet op het bepaalde in de artikelen 228a, derde lid en 229b, tweede lid, onder b, van de Gemeentewet, de BTW als last ter zake heeft aangemerkt. De rechtbank is gelet op het vorenoverwogene ten slotte van oordeel dat ter zake van de riool- noch ter zake van de afvalstoffenheffing sprake is van overschrijding van de opbrengstlimiet. Eisers beroepsgrond faalt derhalve.
16. Voor een matiging van de opgelegde aanslagen op de gronden zoals door eiser aangegeven ziet de rechtbank geen aanleiding aangezien de Gemeentewet noch de Wet milieubeheer noch de verordeningen hiertoe mogelijkheden bieden.
17. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”
4.2.1.Belanghebbende heeft in hoger beroep zijn in eerste aanleg ingenomen standpunten verduidelijkt. Het tarief onroerendezaakbelasting is volgens belanghebbende veel te hoog omdat op geen enkele wijze rekening is gehouden met geluidsoverlast (ringweg) en milieubelasting (fijnstof). Belanghebbende bepleit een verlaging van het tarief met 50%. Verlaging van het tarief is volgens belanghebbende veel transparanter dan het verlagen van de ieder jaar sterk schommelende WOZ-waarde van de woning.
4.2.2.Aangaande de rioolheffing en de afvalstoffenheffing stelt belanghebbende dat de opbrengstlimieten voor beide heffingen zijn overschreden omdat de tarieven voor die heffingen in vergelijking tot eerdere jaren veel te hoog zijn vastgesteld. In dat verband stelt belanghebbende dat de gemeente in strijd handelt met de VNG-modellen kostenonderbouwing rioolheffing respectievelijk afvalstoffenheffing, waarin de BTW-compensaties worden geïntegreerd in de totale lastenbedragen van beide heffingen. Bovendien handelt de gemeente in strijd met het BBV door de baten en lasten niet naar hun brutobedrag (inclusief compensabele BTW) te ramen. Volgens belanghebbende betekent dit dat de gemeente ten onrechte de BTW waarvoor compensatie wordt verkregen, als een last ter zake opvoert. Belanghebbende wijst in dit verband op artikel 2, derde lid, van het BBV waarin is voorgeschreven dat de baten en lasten worden opgenomen voor hun brutobedrag, dus inclusief BTW. Alleen al het feit dat de gemeente dit voorschrift uit het BBV niet opvolgt, zou moeten leiden tot het onverbindend verklaren van de verordeningen, aldus belanghebbende. Hij wijst in dat verband op het zogenoemde Overbetuwe arrest (HR 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:253) en het rapport van de Rekenkamer van de gemeente Overbetuwe over kostendekkendheid van tarieven, waaruit volgens belanghebbende onthutsende conclusies zijn gekomen. 4.2.3.Belanghebbende plaatst in zijn algemeenheid vraagtekens bij de communicatie met en transparantie naar de burgers door de gemeente en wijst in dat verband op HR 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1968, BNB 2009/159; de gemeente dient inzicht te geven in de kostenonderbouwing. Volgens belanghebbende is sprake van een gebrekkige financiële verslaglegging door de gemeente. Dat deze is voorzien van een accountantsverklaring acht belanghebbende niet van belang nu de accountant volgens belanghebbende onbetrouwbaar is. Belanghebbende concludeert dat de desbetreffende verordeningen geheel dan wel gedeeltelijk onverbindend moeten worden verklaard. Dit heeft ook te gelden voor de jaren 2017 en 2018. Standpunt heffingsambtenaar
4.3.1.De heffingsambtenaar heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd betwist. Ter beantwoording van de vraag of in dit geval de opbrengstlimieten zijn overschreden heeft de heffingsambtenaar gesteld dat niet alleen dient te worden uitgegaan van de begrotingsposten maar tevens dat een aantal extracomptabele kostenposten in aanmerking moet worden genomen. Hij heeft daartoe bij de rechtbank een overzicht gegeven van die posten en deze in de gedingstukken toegelicht. Wat de rioolheffing betreft gaat het om de volgende posten:
Te verhalen BTW € 1.389.880,38
Kwijtschelding rioolheffing 5.000,00
Oninbare rioolheffing
34.476,06+
€ 1.429.356,44
Wat de afvalstoffenheffing betreft gaat het om de volgende posten:
Te verhalen BTW € 1.727.803,00
Kwijtschelding afvalstoffenheffing 618.500,00
Oninbare afvalstoffenheffing
53.645,69+
€ 2.399.948,69
4.3.2.Indien deze extracomptabele kostenposten worden opgeteld bij de initieel geraamde lasten, komen de totaal geraamde lasten voor de rioolheffing uit op € 7.691.965,44; dit resulteert in een tekort van € 747.965,44. Voor de afvalstoffenheffing komen de totaal geraamde lasten dan uit op € 11.821.692,69 leidend tot een tekort van € 116.692,69. Er is dan ook geen overschrijding van de opbrengstlimieten aldus de heffingsambtenaar.