In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 augustus 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 10 februari 2017, waarin het Hof had geoordeeld dat de heffingsambtenaar de grondstaffels, die ten grondslag lagen aan de waardebepaling van een onroerende zaak, niet tijdig ter inzage had gelegd. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn onroerende zaak en had in het kader van de hoorprocedure om inzage in deze grondstaffels gevraagd. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar artikel 7:4, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had geschonden door deze stukken niet ter inzage te leggen en dat dit een schending van de procesorde opleverde. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en benadrukte dat de verplichting tot het ter inzage leggen van op de zaak betrekking hebbende stukken ook geldt voor gegevens die zijn opgeslagen in databases, mits deze gegevens relevant zijn voor de zaak en raadpleegbaar zijn voor het bestuursorgaan. De Hoge Raad oordeelde verder dat de heffingsambtenaar zorg moest dragen voor de inzichtelijkheid en controleerbaarheid van de keuzes en aannames die ten grondslag lagen aan de waardebepaling, vooral wanneer deze het resultaat zijn van een geautomatiseerd proces. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en veroordeelde het college in de proceskosten.