ECLI:NL:CRVB:2018:2249

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2018
Publicatiedatum
24 juli 2018
Zaaknummer
17/4837 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens onvoldoende procesbelang in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn aanvraag voor bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) voor griffierecht in een hoger beroepsprocedure werd afgewezen. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 12 juni 2018 verklaarde appellant dat hij zijn geschil met de Centrale Autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden (CA) niet aan de bestuursrechter kon voorleggen en dat hij geen bijzondere bijstand meer wenste voor de kosten van griffierecht. Hij vroeg om een principe-uitspraak, maar de Raad oordeelde dat deze wens geen procesbelang oplevert. De Raad concludeerde dat appellant onvoldoende procesbelang had bij een beoordeling van het hoger beroep, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. De uitspraak werd gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2018, met A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.L. Boxum en C. van Viegen als leden. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

17.4837 PW

Datum uitspraak: 24 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
21 april 2017, 16/5226 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het Drechtstedenbestuur (bestuur)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2018. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door E.J. van Zwieten en C.A.M. Nusteling.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft bij brief van 27 februari 2016 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) voor de kosten van griffierecht in een hoger beroepsprocedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) ten bedrage van € 251,-. Appellant heeft toegelicht dat het een hoger beroep betreft tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 januari 2016 in een zaak tegen de Centrale Autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden (CA) over het vaststellen van een omgangsregeling, een teruggeleidingstraject en een informatieregeling met zijn in België wonende dochter.
1.2.
Bij besluit van 21 april 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 29 juni 2016 (bestreden besluit), heeft het bestuur de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het bestuur ten grondslag gelegd dat de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd, niet noodzakelijk zijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft appellant aangevoerd dat de kosten van het griffierecht wel noodzakelijk zijn.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad ziet zich, ambtshalve, gesteld voor de vraag of appellant voldoende procesbelang heeft bij een beoordeling van haar hoger beroep. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 23 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY0905) is eerst sprake van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat de indiener van het bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
4.2.
Ter zitting heeft appellant op een vraag van de Raad verklaard dat hij zijn geschil met de CA niet aan de bestuursrechter kon voorleggen en dat hij daarom nu geen bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht bij de Afdeling meer wil. Appellant wil een principe-uitspraak dat het college zaken als deze niet op zijn beloop moet laten en vraagt vergoeding van verletkosten.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat de door appellant geuite wens dat de Raad een principe-uitspraak doet geen procesbelang oplevert. Hieruit volgt dat appellant onvoldoende procesbelang heeft bij een oordeel over de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Dit brengt mee dat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk is.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.L. Boxum en
C. van Viegen als leden, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2018.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) J.M.M. van Dalen
GdJ