ECLI:NL:CRVB:2018:2249
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens onvoldoende procesbelang in sociale zekerheidszaak
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn aanvraag voor bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) voor griffierecht in een hoger beroepsprocedure werd afgewezen. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 12 juni 2018 verklaarde appellant dat hij zijn geschil met de Centrale Autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden (CA) niet aan de bestuursrechter kon voorleggen en dat hij geen bijzondere bijstand meer wenste voor de kosten van griffierecht. Hij vroeg om een principe-uitspraak, maar de Raad oordeelde dat deze wens geen procesbelang oplevert. De Raad concludeerde dat appellant onvoldoende procesbelang had bij een beoordeling van het hoger beroep, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. De uitspraak werd gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2018, met A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.L. Boxum en C. van Viegen als leden. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.