Uitspraak
17.4840 PW
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, een biologische vader, had bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van griffierecht in verband met een procedure bij de rechtbank. Het Drechtstedenbestuur had deze aanvraag afgewezen, omdat de appellant de noodzaak van de procedure niet had aangetoond. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de Raad vastgesteld dat de kosten van griffierecht voor de procedure niet noodzakelijk waren. De Raad oordeelde dat de beslissing van de jeugdhulpverlener op het verzoek van de appellant om inzage in het dossier van zijn dochter geen besluit was waartegen beroep openstond bij de bestuursrechter. Hierdoor was de bestuursrechter onbevoegd om het beroep van de appellant te behandelen, wat betekende dat de kosten voor het griffierecht niet voor bijzondere bijstand in aanmerking kwamen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de door de appellant aangevoerde gronden niet konden leiden tot een andere uitkomst. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.L. Boxum en C. van Viegen als leden, in aanwezigheid van griffier J.M.M. van Dalen.