ECLI:NL:CRVB:2018:2244
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijzondere bijstand voor eigen bijdrage rechtsbijstand na advocaatwissel
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage voor rechtsbijstand. Appellant had op 18 september 2015 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) voor kosten van griffierecht en eigen bijdragen rechtsbijstand. Het Drechtstedenbestuur had bijzondere bijstand toegekend voor een deel van de kosten, maar een bedrag van € 53,- was geweigerd omdat de Raad voor de Rechtsbijstand (RvR) had geoordeeld dat er geen noodzakelijke reden was voor de overstap naar een andere advocaat. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat de kosten van de eigen bijdrage wel als noodzakelijke kosten moesten worden aangemerkt.
De Raad overwoog dat volgens vaste rechtspraak de kosten van de eigen bijdrage voor rechtsbijstand in beginsel niet als noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35, eerste lid, van de PW kunnen worden aangemerkt, tenzij er sprake is van dwingende redenen voor de overstap naar een andere advocaat. De RvR had vastgesteld dat er geen dwingende reden was voor de overstap, en appellant had niet aannemelijk gemaakt dat er wel sprake was van een noodzaak. De Raad bevestigde dat het bestuur terecht bijzondere bijstand had geweigerd voor de kosten van de eigen bijdrage in verband met de overname van de procedure door een andere advocaat. De uitspraak van de rechtbank Rotterdam werd bevestigd, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen.