ECLI:NL:RBOBR:2025:6210

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 september 2025
Publicatiedatum
8 oktober 2025
Zaaknummer
11227041 CV EXPL 24-3920
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beleggingsverzekering DIN-Plan van Allianz: geschil over kosten en rendement

In deze zaak gaat het om een beleggingsverzekering, het DIN-Plan, afgesloten door [eiseres] in 1988 via een assurantietussenpersoon bij de rechtsvoorgangster van Allianz. Gedurende de looptijd zijn er verschillende kosten en risicopremies ingehouden, waardoor het beoogde rendement niet is behaald. [eiseres] vordert onder andere de vernietiging van de algemene voorwaarden en terugbetaling van ingehouden bedragen, te vermeerderen met rendement en wettelijke rente. De kantonrechter heeft de formele verweren van Allianz, zoals stelplicht, klachtplicht en verjaring, afgewezen. In de inhoudelijke beoordeling concludeert de kantonrechter dat de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen. De kantonrechter oordeelt dat de algemene voorwaarden zijn aanvaard en dat er wilsovereenstemming bestaat over de kosten. Ook is er geen sprake van schending van de informatie- of bijzondere zorgplicht door Allianz. De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiseres] af en veroordeelt haar in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: 11227041 \ CV EXPL 24-3920
Vonnis van 11 september 2025
in de zaak van
[eiseres],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigden: mr. D. Beljon en mr. L. Wouters,
tegen
ALLIANZ BENELUX NV,
te Brussel (België), kantoorhoudende te Rotterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Allianz,
gemachtigden: mr. S.Y.Th. Meijer en mr. R.H.B. Tewarie.

1.Inleiding en korte samenvatting

1.1.
Deze zaak gaat over een beleggingsverzekering met de naam “DIN-Plan”.
Dit is een type levensverzekering waarbij beleggen met verzekeren wordt gecombineerd.
Deze verzekering is aangeboden door een rechtsvoorgangster van Allianz.
[eiseres] heeft haar verzekering in 1988 afgesloten via een assurantietussenpersoon. Zij wilde daarmee haar hypothecaire geldlening aflossen. Aan het einde van de looptijd van de verzekering heeft [eiseres] een bedrag uitgekeerd gekregen. Het beoogde rendement is echter niet gehaald.
1.2.
Tijdens de looptijd zijn er verschillende kosten en risicopremies ingehouden.
Volgens [eiseres] is dit niet overeengekomen. Ook heeft Allianz daarover onvoldoende informatie verschaft. Allianz was volgens [eiseres] daarom niet gerechtigd deze bedragen in mindering te brengen op de waarde van de verzekering.
[eiseres] wil in deze procedure een verklaring voor recht met betrekking tot de algemene voorwaarden waarop Allianz zich beroept. Ook wil [eiseres] terugbetaling van ingehouden bedragen, te vermeerderen met rendement, wettelijke rente en (proces)kosten.
1.3.
De kantonrechter is van oordeel dat de formele verweren van Allianz (stelplicht, klachtplicht en verjaring) niet slagen. De vorderingen van [eiseres] zijn daarom inhoudelijk beoordeeld. Daarbij is de kantonrechter tot de conclusie gekomen dat:
  • de algemene voorwaarden zijn aanvaard
  • vernietiging van de algemene voorwaarden vanwege niet tijdige terhandstelling niet mogelijk is
  • wilsovereenstemming bestaat over de diverse kosten die in rekening zijn gebracht
  • over de fondsbeheerkosten (TER) geen wilsovereenstemming hoefde te worden bereikt
  • niet getoetst kan worden aan de Richtlijn oneerlijke bedingen
  • geen sprake is van schending van de informatie- of bijzondere zorgplicht
  • geen sprake is van onrechtmatig handelen.
Dit alles leidt er toe dat de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen.
1.4.
Hierna wordt in hoofdstuk 2 vermeld hoe de procedure is verlopen. Vervolgens worden in hoofdstuk 3 de feiten vermeld die van belang zijn voor de beoordeling van de vorderingen, waarna in hoofdstuk 4 het geschil wordt beschreven als ook de standpunten van partijen. De beoordeling staat in hoofdstuk 5.
De opbouw daarvan is als volgt:
De formele verweren van Allianz 9
a. stelplicht 9
b. klachtplicht 9
c. verjaring 11
Conclusie formele verweren11
Primaire vordering: vernietiging algemene voorwaarden 11
Zijn de algemene voorwaarden vernietigbaar?12
Conclusie vernietigbaarheid14
Subsidiaire vordering : bedingen over kosten/inhoudingen zijn onredelijk
bezwarend / er is geen sprake van wilsovereenstemming 14
Zijn de kosten en premies overeengekomen?14
Het DIN-Plan15
Maatstaf uitleg overeenkomst16
Welke contract documentatie moet worden betrokken bij de uitleg vraag?17
Heeft [eiseres] in algemene zin ingestemd met de inhouding van kosten?19
Heeft [eiseres] ingestemd met de verschillende kostensoorten?20
a) De kosten op premieniveau (i, ii en iii)22
b) De overlijdensrisicopremie (iv)26
c) De fondsbeheerkosten (TER) (v)28
Conclusie wilsovereenstemming28
Zijn de bedingen met betrekking tot de kosten en inhoudingen onredelijk bezwarend?29
Meer subsidiaire vordering: schending van informatie- of bijzondere zorgplicht 30
Is Allianz tekort geschoten in haar informatieplicht?30
Conclusie informatieplicht31
Is Allianz tekort geschoten in haar bijzondere zorgplicht?32
Conclusie bijzondere zorgplicht35
Is er sprake van onrechtmatig handelen door Allianz?35
Conclusie en proceskostenveroordeling 35
2. De procedure
2.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het verwijzingsvonnis van de rechtbank Limburg van 17 juli 2024,
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte houdende overlegging producties (21 t/m 25) en aanvulling gronden van [eiseres] ,
- de mondelinge behandeling van 6 februari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.

3.De feiten

3.1.
In 1988 heeft [eiseres] zich voor financieel advies gewend tot een (zelfstandige) assurantietussenpersoon. [eiseres] en haar toenmalige partner hadden op dat moment een eigen woning en een annuïteitenhypotheek van AGO.
3.2.
De tussenpersoon heeft beëindiging van de annuïteitenhypotheek geadviseerd. Ook is geadviseerd een beleggingsverzekering af te sluiten bij Zwolsche Algemene Levensverzekering NV (hierna: de Zwolsche), genaamd Dynamisch Investerings Plan (hierna: het DIN-Plan).
3.3.
De activiteiten van de Zwolsche zijn uiteindelijk met alle rechten en plichten overgenomen door Allianz Nederland Levensverzekering NV. Als gevolg van een fusie is Allianz Benelux NV (Allianz) per 26 maart 2019 de verkrijgende rechtspersoon.
3.4.
Op 31 mei 1988 hebben [eiseres] en haar toenmalige partner bij de Zwolsche een aanvraag ingediend voor een hypotheekverzekering. Op het voorgedrukte aanvraagformulier is onder meer het volgende ingevuld.
3.5.
Omstreeks juni 1988 is een eerste polisblad afgegeven. Deze polis is vrij snel daarna gewijzigd waarna er een nieuw polisblad is afgegeven, gedateerd op 8 juli 1988. Op 1 juli 1988 is de eerste polis ingegaan (nummer [polisnummer 1] , hierna: de eerste polis) met de toenmalige partner van [eiseres] als verzekeringnemer en [eiseres] als verzekerde. Naar de eerste polis zal in het vervolg van het vonnis ook worden verwezen als: de overeenkomst.
3.6.
Op 1 juli 1988 is ook de tweede polis ingegaan (nummer [polisnummer 2] ) met [eiseres] als verzekeringnemer en haar toenmalige partner als verzekerde.
3.7.
Vanaf 1989 heeft [eiseres] informatie ontvangen van de Zwolsche over de waardeontwikkeling van de polissen. Daarvoor kreeg zij deze informatie van de beheerder van het fonds (Holland Beleggingsgroep).
3.8.
In 1991 zijn [eiseres] en haar toenmalige partner uit elkaar gegaan. Uit hun gezamenlijke brief van 3 juni 1991 aan de Zwolsche blijkt dat [eiseres] verzekeringnemer zal worden van de eerste polis (nummer [polisnummer 1] ) en dat zij de verzekerde blijft. Van de tweede polis (nummer [polisnummer 2] ) wordt haar partner verzekeringnemer, hij blijft tevens de verzekerde.
3.9.
In verband met de overname van [eiseres] van de gezamenlijke woning is op 13 mei 1991 een aanvraag gedaan tot wijziging van de eerste polis (nummer [polisnummer 1] ). Op het voorgedrukte aanvraagformulier is onder meer ingevuld:
3.10.
Bij de gewijzigde polis hoort een voorstel van De Zwolsche van 29 augustus 1991. In dat voorstel is onder meer vermeld:
3.11.
Uiteindelijk is de eerste polis (nummer [polisnummer 1] ) ingebracht in een derde polis (nummer [polisnummer 3] , hierna: de derde polis). De ingangsdatum van deze polis is 1 juni 1991.
Op het polisblad van 6 september 1991 is vermeld:
In het vervolg van dit vonnis zal naar de derde polis ook worden verwezen als: de gewijzigde overeenkomst, en samen met de eerste polis als: de overeenkomsten.
3.12.
Vanaf 2008 heeft [eiseres] waarde-overzichten ontvangen volgens het model De Ruiter. Op basis daarvan heeft zij geconstateerd dat het onmogelijk zou worden om met de opbrengst van de polis de hypothecaire geldlening af te lossen. [eiseres] heeft hierover geklaagd bij Allianz.
3.13.
In juli 2009 heeft [eiseres] van Allianz bericht ontvangen over een compensatieregeling die in overleg met de Ombudsman Financiële Dienstverlening is opgesteld. Deze regeling (hierna: de Tegemoetkomingsregeling) geldt voor individuele beleggingsverzekeringen die voor 1 januari 2008 tot stand zijn gekomen of waarvan de offerte dateert van vóór 1 januari 2008, zoals die van [eiseres] .
3.14.
In oktober 2011 heeft [eiseres] bericht ontvangen van Allianz over de gevolgen van de Tegemoetkomingsregeling voor haar polis. Hieruit blijkt dat [eiseres] geen aanspraak kan maken op een tegemoetkoming omdat de ingehouden kosten onder het maximum bleven dat volgens de Ombudsman was toegestaan.
3.15.
[eiseres] heeft zich als gedupeerde gevoegd bij een initiatief dat heeft geleid tot de oprichting van de Stichting Allianz DinPlan Dupe (hierna: de Stichting).
3.16.
[eiseres] is haar klachten aan Allianz kenbaar blijven maken. Zij heeft Allianz verzocht om inzicht te verstrekken in de beleggingsverzekering en de waarde-opbouw daarvan.
Bij brieven van onder meer 13 maart 2008, 25 maart 2011, 9 mei 2011 en 23 juni 2013 is de vordering gestuit.
3.17.
In 2013 is [eiseres] een klachtprocedure bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (hierna: Kifid) gestart.
3.18.
De einddatum van de derde polis was 1 juli 2013. Aan [eiseres] is toen € 51.194,01
(ƒ 112.816,74) uitgekeerd.
3.19.
Op 5 mei 2014 heeft [eiseres] van Allianz een kostenoverzicht met bijlagen ontvangen. Daaruit blijkt dat tijdens de looptijd op premieniveau in totaal meer dan € 6.000,- aan kosten is ingehouden en daarnaast ruim € 4.400,- aan overlijdensrisicopremies.
3.20.
Na overleg tussen de Stichting en Allianz heeft de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening van het Kifid (hierna: de geschillencommissie) drie zaken als voorbeeldzaken behandeld. Op 28 november 2019 heeft de geschillencommissie de klachten in alle voorbeeldzaken afgewezen (nummers [nummer 1] , [nummer 2] en [nummer 3] ).
3.21.
In januari 2020 is de Stichting in beroep gegaan tegen de uitspraken van de geschillencommissie. In de uitspraken van 23 november 2020 heeft de Commissie van Beroep financiële dienstverlening alle klachten in beroep afgewezen (nummers [nummer 4] , [nummer 5] en [nummer 6] ).
3.22.
Allianz heeft pogingen gedaan om tot een regeling te komen met de Stichting. Dat is niet gelukt. Na afwijzing van het laatste aanbod is de behandeling van de individuele klachten bij het Kifid hervat, waaronder die van [eiseres] .
3.23.
In november 2021 heeft [eiseres] haar klacht bij het Kifid ingetrokken.
3.24.
Op 26 september 2023 heeft het gerechtshof Den Haag twee arresten gewezen over beleggingsverzekeringen in zaken van de Vereniging Woekerpolis.nl tegen enerzijds Aegon Levensverzekering (ECLI:NL:GHDHA:2023:1852, hierna: het Aegon arrest) en anderzijds Nationale Nederlanden (ECLI:NL:GHDHA:2023:1854, hierna: het NN arrest).
3.25.
[eiseres] wil met Allianz tot een minnelijke regeling komen in de lijn met deze arresten. Zij heeft daarvoor een voorstel aan Allianz gedaan. Allianz heeft daar niet positief op gereageerd.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
Primair:
- Te verklaren voor recht dat de Algemene voorwaarden waarop Allianz zich beroept
buitenrechtelijk niet ter hand zijn gesteld dan wel vernietigd zijn, althans vernietigd
worden, althans deze als vernietigd aan te merken, op grond van artikel 6:233 sub a
BW in verband met het niet-tijdig ter hand stellen, althans te verklaren dat de
Algemene voorwaarden niet van toepassing zijn op de onderhavige overeenkomst;
- Allianz te veroordelen tot terugbetaling aan [eiseres] van alle sinds het aangaan van de
overeenkomsten tot aan datum vonniswijzing ingehouden kosten en inhoudingen,
dit te vermeerderen het behaalde rendement en te vermeerderen met de wettelijke
rente over hetgeen door Allianz moet worden terugbetaald vanaf de betreffende
betaaldata over de door [eiseres] aan Allianz op die data betaalde bedragen uit hoofde
van de overeenkomsten tot aan de dag der algehele voldoening.
Subsidiair:
  • Te verklaren voor recht dat waar in de Algemene voorwaarden gesproken wordt over kosten en/of inhoudingen deze verklaringen onredelijk bezwarende bedingen zijn in de zin van de Richtlijn oneerlijke bedingen;
  • Dat waar in de Algemene voorwaarden gesproken wordt over kosten en/of
inhoudingen deze bepalingen te vernietigen, althans als vernietigd aan te merken,
althans te verklaren dat deze bedingen in de rechtsverhouding tussen partijen niet
gelden en nimmer hebben gegolden;
- Allianz te veroordelen tot terugbetaling aan [eiseres] van alle sedert het aangaan van de
overeenkomst tot aan datum vonniswijzing ingehouden kosten en inhoudingen op
de voet van voornoemde vernietigde onredelijk bezwarende bedingen, te
vermeerderen met het behaalde rendement en te vermeerderen met de
wettelijke rente over hetgeen door Allianz moet worden teruggegeven vanaf de
betreffende betaaldata over de door [eiseres] aan Allianz op die data betaalde bedragen
uit hoofde van de overeenkomsten tot aan de dag der algehele voldoening.
Meer subsidiair:
- Allianz, op grond van enige in de dagvaarding genoemde rechtsgronden, te
veroordelen tot vergoeding van de door [eiseres] geleden schade, bestaande uit alle
sedert het aangaan van de overeenkomsten tot aan datum van vonniswijzing
ingehouden kosten, te vermeerderen met het behaalde rendement, althans een
zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, te
vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de betreffende betaaldata over de door
[eiseres] aan Allianz op die data betaalde bedragen uit hoofde van de overeenkomsten
tot aan de dag van algehele voldoening;
Althans een en ander voor zover het hiervoor meer subsidiair gevorderde bedrag
(nog) niet kan worden vastgesteld, Allianz te veroordelen tot vergoeding van de
schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
In alle gevallen:
- Allianz te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting tot voldoening van de
(volledige) proceskosten en buitengerechtelijke kosten alsook de wettelijke rente;
- Te verklaren voor recht dat Allianz gehouden is om de door [eiseres] gemaakte kosten
ter vaststelling en begroting van de schade te betalen als ook Allianz te veroordelen
tot betaling hiervan, zulks tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
- De (volledige) kosten van [eiseres] van deze procedure, met de bepaling dat over die
proceskostenveroordeling de wettelijke (handels)rente verschuldigd zal zijn met
ingang van 14 (veertien) dagen na de datum van het te dezen te wijzen vonnis is,
terwijl tevens de nakosten ad € 135,00 (zonder betekening) of € 225,00 (in geval dat betekening plaatsvindt) aan Allianz worden opgelegd.
4.2.
De kantonrechter begrijpt uit de dagvaarding dat deze vorderingen op de volgende grondslagen berusten.
Primaire vordering:
De toepasselijke voorwaarden moeten op grond van artikel 6:233 sub a BW vernietigd worden omdat deze voorwaarden niet, althans niet tijdig, ter hand zouden zijn gesteld.
Als gevolg hiervan moeten de ingehouden kosten worden terugbetaald.
Subsidiaire vordering:
De bedingen ten aanzien van de kosten en inhoudingen in de toepasselijke algemene voorwaarden zijn oneerlijk in de zin van de Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de Richtlijn) en moeten op die grond vernietigd worden. Als gevolg hiervan moeten de ingehouden kosten worden terugbetaald.
Er bestaat geen wilsovereenstemming over de kostenbedingen en overlijdensrisicopremies, als ook de hoogte daarvan. Deze bedingen zijn daarom niet geldig overeengekomen. Daarom zijn de ingehouden kosten onverschuldigd betaald, zodat deze moeten worden terugbetaald.
Meer subsidiaire vordering:
Allianz is tekortgeschoten althans heeft onrechtmatig gehandeld door onvoldoende transparant te zijn over de ingehouden kosten en overlijdensrisicopremies. Daarmee heeft Allianz haar informatie-, waarschuwings- dan wel zorgplicht geschonden en dient zij de schade van [eiseres] te vergoeden.
4.3.
De verwijten die [eiseres] aan Allianz maakt worden door de kantonrechter als volgt samengevat:
In de dagvaarding staan de volgende verwijten:
- het inhouden van kosten zonder contractuele grondslag;
- de hoogte van de kosten / inhoudingen is niet overeengekomen;
- het niet-informeren over en/of nalaten van waarschuwen voor het zogeheten
hefboomeffect; en
- het niet informeren en/of nalaten van waarschuwen voor de gevolgen van de
kosten en inhoudingen op het rendement.
Op de zitting (en in de nagekomen akte) heeft [eiseres] ook nog de volgende verwijten aan Allianz gemaakt:
De tussenpersoon heeft [eiseres] verteld dat:
( i) alleen de eerste vijf jaar hoge(re) kosten zouden worden ingehouden en dat daarna de volledige premie zou worden geïnvesteerd; en
(ii) een rendement van 7,5% zou zijn gegarandeerd, zodat de hypotheek na de looptijd van de polis zou kunnen worden afgelost.
[eiseres] was afhankelijk van de informatie van haar tussenpersoon en zij heeft daar volledig op vertrouwd. Allianz kan zich niet achter de tussenpersoon verschuilen.
4.4.
Allianz voert verweer. Allianz concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Formele verweren van Allianz
5.1.
Allianz heeft drie formele verweren naar voren gebracht:
er is niet aan de stelplicht voldaan
er is te laat geklaagd
de vordering is verjaard.
Deze verweren worden door de kantonrechter eerst beoordeeld.
a) Stelplicht
5.2.
Volgens Allianz moeten de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen omdat niet aan de stelplicht is voldaan. De grondslagen van de vorderingen zijn onvoldoende gemotiveerd met concrete stellingen. Zo wordt niet concreet wanneer [eiseres] de algemene voorwaarden wel zou hebben ontvangen, welke kostenbedingen als oneerlijk moeten worden beschouwd en welke informatieverplichtingen zijn geschonden. [eiseres] stelt ook dat Allianz haar had moeten waarschuwen voor het hefboom- en inteereffect. Zij laat na te onderbouwen dat dit effect bij haar verzekering heeft opgetreden en wat de omvang daarvan is geweest, aldus Allianz.
5.3.
Op grond van artikel 21 Rv zijn partijen verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.
Hoewel [eiseres] haar vorderingen tijdens de zitting nader heeft moeten toelichten, is de kantonrechter hierbij niet gebleken dat [eiseres] in de dagvaarding bewust onvolledig is geweest dan wel voor de beslissing relevante feiten, zoals de datum van ontvangst van de voorwaarden, achterwege heeft gelaten. Hierbij neemt de kantonrechter ook in aanmerking het tijdsverloop sinds zowel 1988, het jaar van de ingangsdatum van de eerste polis, als 1991, het jaar van de ingangsdatum van de derde polis, en de omstandigheid dat bij Allianz als verzekeraar meer kennis en documentatie aanwezig mag worden verondersteld over de overeenkomsten en de werking van de door haar aangeboden producten dan bij [eiseres] als verzekeringnemer. Gelet hierop is er naar het oordeel van de kantonrechter in het algemeen geen sprake van een schending van artikel 21 Rv door [eiseres] . Indien en voor zover zij heeft nagelaten een vordering of een onderdeel daarvan voldoende te onderbouwen en dit van invloed is op de beslissing die daarover wordt genomen, blijkt dit uit de overwegingen die hieronder staan.
b) Klachtplicht
5.4.
Volgens Allianz moeten de vorderingen van [eiseres] ook worden afgewezen omdat te laat is geklaagd. [eiseres] betwist dit standpunt van Allianz. Zij heeft direct na ontdekking van een mogelijke tekortkoming c.q. onrechtmatigheid aan de bel getrokken. Op 13 maart 2008 is Allianz voor het eerst door [eiseres] aansprakelijk gesteld, zodat tijdig is geklaagd.
5.5.
Op grond van artikel 6:89 BW kan de schuldeiser (in dit geval [eiseres] ) op een gebrek in de prestatie geen beroep meer doen, indien zij niet binnen bekwame tijd nadat zij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij de schuldenaar (in dit geval Allianz) terzake heeft geprotesteerd. Dit artikel is van toepassing op alle verbintenissen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat deze bepaling berust op de gedachte dat een schuldenaar erop moet kunnen rekenen dat de schuldeiser met bekwame spoed onderzoekt of de prestatie aan de verbintenis beantwoordt en dat deze, indien dit niet het geval blijkt te zijn, zulks, eveneens met spoed, aan de schuldenaar meedeelt.
Voor het antwoord op de vraag of tijdig in de zin van artikel 6:89 BW is geprotesteerd, moet acht worden geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval, waaronder het nadeel als gevolg van het verstrijken van de tijd totdat tegen de afwijking is geprotesteerd, en in elk geval ook op de waarneembaarheid van de afwijking, de deskundigheid van partijen, de onderlinge verhouding van partijen, de aanwezige juridische kennis en de behoefte aan voorafgaand deskundig advies. [1] In de dagvaarding stelt [eiseres] dat zij vanaf 2008 jaarlijks waarde-overzichten conform model De Ruiter heeft ontvangen, waarop pas voor het eerst inzicht werd gegeven in de verschillende kosten die door Allianz in rekening werden gebracht en ook de hoogte daarvan. Op 13 maart 2008 [2] heeft [eiseres] aan Allianz kenbaar gemaakt dat zij mogelijk schade lijdt en heeft zij Allianz daarvoor aansprakelijk gesteld. Naar het oordeel van de kantonrechter is [eiseres] pas in 2008 op de hoogte geraakt van zowel de omstandigheid dat het door haar beoogde eindkapitaal lager uit kon vallen als ook de hoogte van de ingehouden kosten. Het door [eiseres] gestelde gebrek betreft niet uitsluitend het bedrag van de kosten maar het gehele samenstel van de verschillende bedingen en de ongunstige gevolgen daarvan voor de waardeopbouw van haar polis. [eiseres] is een consument. Zij werd bijgestaan door een tussenpersoon. Niets is gesteld waaruit volgt dat [eiseres] eerder op de hoogte was (of had kunnen zijn) van de (informatie)verplichtingen van Allianz en aanleiding had te veronderstellen dat Allianz in de nakoming van die verplichtingen kon zijn tekortgeschoten. [3] Gelet op alle omstandigheden van het geval blijkt uit niets dat [eiseres] ruim voor 13 maart 2008 het gestelde gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken.
5.6.
Kort na de ontvangst van het waarde-overzicht van 2008 is Allianz door [eiseres] aansprakelijk gesteld, zodat er naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake is geweest van enige vertraging. Allianz stelt weliswaar dat [eiseres] te laat heeft geklaagd, maar zij onderbouwt niet op welk eerder moment [eiseres] dat had kunnen doen. Het was aan Allianz als verzekeraar om [eiseres] uitleg te geven over de beleggingsverzekering.
5.7.
Evenmin stelt Allianz welke van haar belangen zijn geschaad door de gestelde te late klacht. In het dossier zit een bericht van 27 april 2009 van de heer [A] (Van Lanschot Chabot, de toenmalige tussenpersoon van [eiseres] ) [4] dat uit navraag bij Allianz is gebleken dat het dossier niet meer voorhanden is. De kantonrechter begrijpt dat de polis van [eiseres] onderdeel was van een volledig pakket verzekeringen van De Zwolsche dat uiteindelijk door Allianz werd beheerd. Ook werd [eiseres] geadviseerd door een onafhankelijk tussenpersoon. Dat en in hoeverre het dossier of bepaalde onderdelen daarvan nog wel beschikbaar zouden zijn geweest als door [eiseres] eerder zou zijn geklaagd is door Allianz niet gesteld en ook niet gebleken. Ook ten aanzien van de eventuele mogelijkheid van Allianz om de gevolgen van de gestelde tekortkoming te beperken is niets gesteld of gebleken. Het beroep op schending van de klachtplicht slaagt daarom niet.
c) Verjaring
5.8.
Volgens Allianz is de vordering op grond van onverschuldigde betaling verjaard (artikel 3:309 BW). In dit geval is de absolute termijn van 20 jaar verstreken, zodat de termijn van vijf jaar niet meer hoeft te worden behandeld. De kosten en risicopremies zijn al in de eerste maanden na de aanvang van de polis ingehouden. Sinds 1991 respectievelijk 1988 zijn meer dan 20 jaar verstreken, aldus Allianz.
5.9.
[eiseres] betwist dat er sprake is van verjaring. Zij stelt voorop dat bij elke onterechte inhouding feitelijk voor dat deel de verjaringstermijn opnieuw start. Op 13 maart 2008 was de verjaringstermijn van 20 jaar nog niet verstreken. Vervolgens zijn de verjaringstermijnen steeds tijdig gestuit. Na de intrekking van de procedure bij het Kifid heeft [eiseres] opnieuw direct een stuitingsbrief aan Allianz gestuurd. Ten slotte stelt [eiseres] dat, als de vorderingen zouden zijn verjaard, dit grond van de redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
5.10.
In artikel 3:309 BW is bepaald dat een rechtsvordering op grond van onverschuldigde betaling verjaart na verloop van vijf jaar na de aanvang van de dag volgend op die waarop de schuldeiser zowel met het bestaan van de vordering als met de persoon van de ontvanger bekend is geworden en in ieder geval 20 jaren nadat de vordering is ontstaan.
De polis van [eiseres] is regulier uitgevoerd, wat betekent dat de premies steeds op tijd zijn betaald. Daaruit kan echter niet worden afgeleid dat [eiseres] van aanvang af bekend was met haar vordering. [5] De gestelde fouten betreffen immers niet alleen het bedrag van de kosten en inhoudingen, maar ook het gehele samenstel daarvan en de gevolgen daarvan voor de waarde-opbouw van de polis. Allianz heeft geen concrete feiten gesteld waaruit volgt dat de relevante termijn vóór 2008 is gaan lopen. [eiseres] heeft de verjaring steeds gestuit en de dagvaarding is in 2024 uitgebracht. Het beroep van Allianz op verjaring slaagt daarom niet.
Conclusie formele verweren
5.11.
Het beroep van Allianz op de drie formele verweren faalt. Dit betekent dat vorderingen van [eiseres] inhoudelijk zullen worden beoordeeld.
Primaire vordering : vernietiging algemene voorwaarden
5.12.
Voor zover van belang voor de beoordeling van deze vordering staat in de eerste polis het volgende vermeld:
- De ingangsdatum is 1 juli 1988 en de einddatum premiebetaling is 1 juli 2013;
- Bij in leven op 1 juli 2013 wordt de guldenswaarde van de toegewezen
participaties van het Holland Obligatie Fonds uitgekeerd, waarbij een zogeheten Guldensgarantie geldt van ƒ 53.148,00 (omgerekend € 24.117,51) onder de voorwaarde dat vanaf de ingangsdatum tot de einddatum van de premiebetaling de premie wordt voldaan;
- Bij overlijden voor 1 juli 2013 wordt een bedrag van ƒ 87.500,00 (omgerekend
€ 39.705,75) uitgekeerd;
- De premie bedraagt ƒ 476,- (omgerekend € 215,99) per drie maanden over de periode van 1 juli 1988 tot 1 juni 2013;
- Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid (dekking A) is meeverzekerd;
- Algemene Voorwaarden DI 8702 en BZ 8702;
- Het polisblad is gedateerd op 8 juli 1988.
5.13.
In de derde polis is onder meer het volgende vermeld:
  • De ingangsdatum is 1 juni 1991 en de einddatum premiebetaling is 1 juni 2013;
  • Als [eiseres] op 1 juli 2013 in leven is, wordt de guldenswaarde van de toegewezen participaties van het Holland Obligatie Fonds uitgekeerd, waarbij een zogeheten Guldensgarantie geldt van ƒ 108.372,00 (omgerekend € 49.177,50) onder de voorwaarde dat vanaf de ingangsdatum tot de einddatum van de premiebetaling de premie wordt voldaan;
  • Bij overlijden voor 1 juli 2013 wordt een bedrag van ƒ 175.000,00 (omgerekend
€ 79.412,00) uitgekeerd;
- De premie bedraagt ƒ 3.980,00 (omgerekend € 1.806,05) per twaalf maanden
over de periode van 1 juni 1991 tot 1 juni 2013 en ƒ 332,00 (omgerekend
€ 150,66) over de periode van 1 juni 2013 tot 1 juli 2013;
  • Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid (dekking A) is meeverzekerd;
  • Algemene Voorwaarden DI 9003 en BZ 8702;
  • Deze polis is een voortzetting van de verzekering polisnummer [polisnummer 1] . De waarde van die verzekering is in deze polis opgenomen;
  • Het polisblad is gedateerd op 6 september 1991.
De voorwaarden Dl 9003 zijn (afgezien van het versienummer) identiek aan de in 1988
verstrekte voorwaarden Dl 8702.
Zijn de algemene voorwaarden vernietigbaar?
5.14.
Bij het sluiten van iedere polis is gebruik gemaakt van algemene voorwaarden.
Bij de eerste polis gaat het om de voorwaarden DI 8702 en BZ 8702 en bij de derde polis om de voorwaarden DI 9003 en BZ 8702 (hierna tezamen: de algemene voorwaarden). Volgens Allianz bestaat op grond van deze algemene voorwaarden de bevoegdheid om verschillende kosten en een overlijdensrisicopremie in rekening te brengen.
5.15.
[eiseres] stelt dat de algemene voorwaarden waarop Allianz zich beroept vernietigbaar zijn omdat deze niet tijdig aan haar ter hand zijn gesteld. Zij verwijst daarvoor naar artikel 6:233 aanhef en onder b BW jo. 6:234 BW. Op grond hiervan dient de gebruiker van de algemene voorwaarden (in dit geval: Allianz) een redelijke mogelijkheid te bieden om van de inhoud van de algemene voorwaarden kennis te nemen voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst. Daar is niet aan voldaan. Als gevolg hiervan zijn de algemene voorwaarden vernietigbaar, aldus [eiseres] . Het gevolg daarvan is dat de algemene voorwaarden niet van toepassing zijn op de overeenkomst en dat de kosten en premies zonder rechtsgrond zijn ingehouden.
5.16.
Allianz stelt dat de algemene voorwaarden altijd gelijktijdig worden meegezonden met het polisblad. Dit gaat via een automatisch proces. [eiseres] moet de algemene voorwaarden steeds met de polisbladen hebben ontvangen. Dat is tijdig in de zin van artikel 6:233 sub b BW. Verder zijn de genoemde artikelen niet van toepassing op deze kwestie, omdat deze pas in 1992 in werking zijn getreden. [eiseres] heeft niet gesteld aan welk criterium dan wel zou moeten worden voldaan om vast te stellen of de voorwaarden tijdig ter hand zijn gesteld.
5.17.
De kantonrechter stelt voorop dat [eiseres] niet betwist dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn. De algemene voorwaarden zijn immers door Allianz van toepassing verklaard op de polisbladen (zie hierboven onder r.o. 5.12 en 5.13). [eiseres] heeft deze algemene voorwaarden – al dan niet stilzwijgend – aanvaard. [eiseres] doet echter een beroep op de vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden omdat deze niet ter hand zijn gesteld.
5.18.
In het Aegon arrest heeft het gerechtshof een onderscheid gemaakt in overeenkomsten die vóór en na 1 januari 1993 tot stand zijn gekomen. De regeling van algemene voorwaarden in afdeling 6.5.3. BW is volgens het gerechtshof niet van toepassing op overeenkomsten die vóór 1 januari 1993 tot stand zijn gekomen. Wel gold voor die overeenkomsten op grond van het toen geldende recht, zoals uitgelegd in de jurisprudentie, een overeenkomstig uitgangspunt, aldus het gerechtshof (zie r.o. 6.21. van het arrest).
Uit het door het gerechtshof genoemde arrest van de Hoge Raad van 20 november 1981 (Holleman/De Klerk) [6] blijkt dat aan de toepasselijkheid van algemene voorwaarden geen andere eisen behoren te worden gesteld dan in het algemeen gelden voor het tot stand komen van een overeenkomst. In de lagere rechtspraak is niet de eis van overhandiging of toezending van de algemene voorwaarden als eis gehanteerd voor de toepasselijkheid daarvan. [7]
5.19.
Onder het oude BW bestond dus niet de mogelijkheid om een beding in algemene voorwaarden te vernietigen op grond van het feit dat niet de mogelijkheid zou zijn geboden om hiervan kennis te nemen. In de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
7 februari 1991 [8] is overwogen dat onder het oude recht geen sprake was van een verplichting voor de gebruiker van algemene voorwaarden om al het redelijkerwijs mogelijke te doen om de wederpartij op de hoogte te brengen van de inhoud en strekking van de betreffende clausule. Vooruitlopen op de inwerkingtreding van de artikelen 6:233, aanhef en onder b, en 6:234 BW was daarom niet aan de orde, aldus de rechtbank.
5.20.
Uitspraken die onder het oude recht over kennisneming zijn gedaan, hadden een andere grondslag. Deze zijn namelijk gedaan in het kader van de totstandkoming van de overeenkomst dan wel de toetsing van een beroep op algemene voorwaarden aan de redelijkheid en billijkheid. De totstandkoming en de mate waarin partijen zich bewust waren van de strekking van het beding waren daarbij omstandigheden die bij de totstandkoming van de overeenkomst of bij toetsing aan de redelijkheid en billijkheid van belang waren.
5.21.
In het hiervoor genoemde arrest Holleman/De Klerk heeft de Hoge Raad ook overwogen dat de toepasselijkheid van algemene voorwaarden niet uitsluit dat er zich onder die voorwaarden bepalingen bevinden van een zodanige inhoud dat de toestemming van de wederpartij niet kan worden geacht op de toepasselijk verklaring ook daarvan gericht te zijn geweest. Dit is een kwestie van uitleg.
5.22.
Kortom, de toepasselijkheid van algemene voorwaarden sluit niet uit dat er omstandigheden zijn, waaronder de mogelijkheid tot kennisname van (de inhoud van) de algemene voorwaarden, die moeten worden meegenomen bij de totstandkoming van de overeenkomst, danwel de toetsing van een beroep op algemene voorwaarden aan de redelijkheid en billijkheid. Dat zal de kantonrechter hierna dan ook beoordelen ten aanzien van de afzonderlijke kosten of inhoudingen.
5.23.
Tijdens de zitting heeft [eiseres] nog verwezen naar het Kettingbeding Smilde arrest van de Hoge Raad. [9] Dit arrest is echter niet van toepassing op de vraag of de algemene voorwaarden vernietigbaar zijn vanwege niet tijdige terhandstelling. Het arrest heeft enkel betrekking op de onredelijk bezwarendheid van aanvaarde bedingen. Dit onderwerp komt later in dit vonnis aan de orde.
Conclusie vernietigbaarheid
5.24.
In de polisbladen is verwezen naar de algemene voorwaarden. De conclusie van de kantonrechter is dat [eiseres] de algemene voorwaarden daarom heeft aanvaard. Anders dan onder het huidige recht was er ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten in 1988 en in 1991 geen mogelijkheid tot vernietiging van aanvaarde bedingen vanwege niet tijdige terhandstelling. De primaire vorderingen van [eiseres] berusten echter wel op deze grondslag. Dit betekent dat deze vorderingen worden afgewezen.
Subsidiaire vordering : bedingen over kosten/inhoudingen zijn onredelijk bezwarend / er is geen sprake van wilsovereenstemming
5.25.
[eiseres] vordert een verklaring voor recht dat de algemene voorwaarden over kosten en/of inhoudingen onredelijk bezwarende bedingen zijn en moeten worden vernietigd. Zij stelt dat de kosten zonder contractuele grondslag zijn ingehouden en dat ook de hoogte daarvan niet is overeengekomen.
5.26.
Daarnaast doet [eiseres] in het kader van haar subsidiaire standpunt een beroep op het ontbreken van wilsovereenstemming, als gevolg waarvan de bedingen in de algemene voorwaarden over de kosten en inhoudingen, alsmede de overlijdensrisicopremies, niet zijn overeengekomen en dus niet geldig zijn (zo begrijpt de kantonrechter).
5.27.
De eerste vraag die beantwoord moet worden is of (de bedingen over) de kosten en/of inhoudingen zijn overeengekomen en dus of sprake is (geweest) van wilsovereenstemming. Als de bedingen wel zijn overeengekomen, komt pas de vraag aan de orde of die bedingen onredelijk bezwarend moeten worden geacht.
Zijn de kosten en premies overeengekomen?
5.28.
Om de eerste vraag te beantwoorden is het noodzakelijk om eerst kort in te gaan op de kenmerken van het DIN-Plan.
Het DIN-Plan
5.29.
Het DIN-Plan is een beleggingsverzekering. Een beleggingsverzekering is een type levensverzekering, waarbij tegenover de verplichting van de verzekeringnemer tot betaling van een premie (de prijs) een uitkering (prestatie) van de verzekeraar staat. Met de levensverzekering wordt het risico van leven van de verzekerde op de einddatum gedekt en/of het risico van overlijden van de verzekerde voor de einddatum.
5.30.
Een gemengde levensverzekering dekt zowel het risico van leven als het risico van overlijden. Bij deze levensverzekering bestaat de premie uit een overlijdensrisicodeel, een levensrisicodeel en een kostendeel.
5.31.
Een beleggingsverzekering is een gemengde levensverzekering, waarbij een deel van de premie door de verzekeraar wordt belegd voor de opbouw van vermogen. Die belegging wordt door de verzekeraar op eigen naam gedaan in (een combinatie van) aandelen-, obligatie-, rente- of vastgoedfondsen of andere beleggingscategorieën. De verzekeringnemer heeft daarom geen directe aanspraak op de beleggingseenheden, maar alleen een aanspraak tegenover de verzekeraar ten aanzien van de waarde van de beleggingen (in euro’s).
5.32.
Als de verzekerde op de einddatum in leven is, wordt de dan geldende waarde van de beleggingen door de verzekeraar aan de verzekeringnemer uitgekeerd. De uitkering bij leven is gekoppeld aan het resultaat van de beleggingen, zodat de verzekeringnemer een beleggingsrisico loopt.
5.33.
Bij voortijdig overlijden van de verzekerde ontvangt de op de polis aangewezen begunstigde een uitkering, die bij aanvang van de verzekering is overeengekomen. Voor deze dekking betaalt de verzekeringnemer tijdens de looptijd van de verzekering een overlijdensrisicopremie.
5.34.
Ook de uitkering van het DIN-Plan wordt bepaald door de waarde van de verzekering op de einddatum, die wordt vastgesteld aan de hand van de beleggingseenheden (ook wel participaties) in beleggingsfondsen. De verzekeringnemer bepaalt zelf in welke beleggingsfondsen wordt belegd.
5.35.
[eiseres] heeft er voor gekozen in het Holland Obligatie Fonds te beleggen. Dit fonds had een 4% eindwaardegarantie, wat betekent dat de verzekeringnemer bij leven op de overeengekomen einddatum ten minste kon rekenen op een uitkering die overeenkomt met een jaarlijks rendement van 4%. Dit was de ondergrens van het opgebouwde kapitaal op de einddatum. Als er hogere rendementen werden gerealiseerd, dan zou de verzekeringnemer een hogere uitkering ontvangen op de einddatum. Dit alles volgt uit de polisbladen.
5.36.
Bij overlijden vóór de einddatum is de uitkering veelal een bij aanvang van de verzekering vast bedrag. Het DIN-Plan is gebaseerd op de zogenaamde universal life systematiek. Daarbij is de hoogte van de overlijdensrisicopremie afhankelijk van het verschil tussen de hoogte van de vaste overlijdensrisicodekking en de op dat moment daadwerkelijk opgebouwde waarde in de verzekering, de leeftijd van de verzekerde en de sterftetafel. De hoogte van de overlijdensrisicopremie wordt maandelijks afgestemd op het te verzekeren overlijdensrisico. Bij aanvang van de verzekering is deze premie niet nominaal bepaalbaar. De overlijdensrisicopremie is maandelijks onttrokken uit de waarde van de verzekering.
Maatstaf uitleg overeenkomst
5.37.
De uitleg van de overeenkomst dient te geschieden aan de hand van de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van die overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij, mede gelet op de maatschappelijke kring waartoe zij behoren en de rechtskennis die van hen kan worden gevergd, te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. [10] De door de verzekeraar verstrekte informatie kan daarbij meewegen, evenals het feit dat bepaalde gegevens niet zijn verstrekt. De omstandigheid dat gegeven en niet gegeven informatie wordt meegewogen, betekent echter niet dat het leerstuk van wilsovereenstemming of dat van uitleg een (aanvullende) informatie
plichtoplegt. Dat blijkt niet uit de vereisten die aan wilsovereenstemming worden gesteld en ook is geen bijzondere sanctie voorzien. [11]
5.38.
Wat betreft de uitleg van bedingen in beleggingsovereenkomsten, zoals die van [eiseres] , waarover doorgaans niet is onderhandeld en die veelal standaard zijn, sluit de kantonrechter aan bij r.o. 6.24 van het Aegonarrest. Daar is bepaald dat het daarbij in belangrijke mate – maar niet alleen – zal aankomen op de bewoordingen in die bepalingen, gelezen in hun context, waarbij ook eventuele andere verstrekte informatie (bijvoorbeeld in brochures) gebruikt kan worden bij de uitleg en gelet moet worden op de kenbare strekking van bepalingen in kwestie en de aannemelijkheid van de gevolgen van de uitleg.
5.39.
Verder mag bij de uitleg worden uitgegaan van een “maatman-verzekeringnemer”. Gesteld noch gebleken is namelijk dat in dit individuele geval aanleiding is om hiervan af te wijken. [eiseres] sluit in de dagvaarding ook bij dat begrip aan (randnr. 54 dagvaarding). Daarbij is ook van belang dat Allianz het DIN-Plan aangeboden heeft aan een groot publiek, gedurende een ruim tijdvak, en in hoge mate gestandaardiseerde vorm.
Naar vaste rechtspraak is de maatman-verzekeringnemer een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument, waarbij van een gemiddelde verzekeringnemer, die een beleggingsverzekering afsluit, mag worden verwacht dat hij bereid is zich te verdiepen in de kenmerken van de beleggingsverzekering en zich af te vragen of die beleggingsverzekering voor hem geschikt is. Een verzekeringnemer die – volgens de toen geldende norm – geacht wordt kennis te kunnen opnemen uit verschillende bronnen en de daarin verstrekte informatie met elkaar in verband kan brengen. Onverlet de verplichting van de verzekeraar om een verzekeringnemer goed en volledig te informeren, is het primair de verantwoordelijkheid van de verzekeringnemer om verstrekte informatie op waarde te schatten. [12]
5.40.
In deze zaak staat niet ter discussie dat tussen [eiseres] en Allianz de overeenkomsten zijn gesloten; [eiseres] heeft zich namelijk niet op het standpunt gesteld dat geen overeenkomst tot stand is gekomen omdat geen wilsovereenstemming is bereikt over de essentiële bestanddelen van de overeenkomst, zoals over de bruto premie en de uitkeringen. Voorop staat dat het DIN-Plan als overeenkomst dus voldoende bepaalbaar is (artikel 7:925 BW).
5.41.
Ter discussie staat of de overeenkomsten een grondslag omvatten voor het in rekening brengen van de kosten(soorten) die in het geding zijn. Volgens [eiseres] heeft zij met verschillende in rekening gebrachte kosten(soorten) niet ingestemd, als gevolg waarvan die kosten niet zijn overeengekomen. Allianz stelt dat dit wel zo is. Met de aanvaarding van de premie, de investeringspremie, de minimale uitkering bij leven en de uitkering bij overlijden is tevens wilsovereenstemming bereikt over de hierin besloten kosten en risicopremies, aldus Allianz.
Welke contract documentatie moet worden betrokken bij de uitleg vraag?
5.42.
Bij de beoordeling van de vraag of wilsovereenstemming is bereikt worden door de kantonrechter de volgende documenten in beginsel als uitgangspunt genomen:
het aanvraagformulier voor (o.a.) de eerste polis van 31 mei 1988
het polisblad van de eerste polis van 8 juli 1988
de algemene voorwaarden bij de eerste polis (DI 8702 en BZ 8702)
het aanvraagformulier voor de derde polis van 13 mei 1991
het voorstel bij de derde polis van 29 augustus 1991 (hierna: de offerte)
het polisblad bij de derde polis van 6 september 1991
de algemene voorwaarden bij de derde polis (DI 9003 en BZ 8702).
5.43.
[eiseres] heeft bij akte nog verwezen naar de brochure Dynamisch InvesteringsPlan (hierna: de brochure) die zij in 1988 of 1991 zou hebben ontvangen. Allianz heeft dat op zitting gemotiveerd betwist. De brochure dateert volgens haar uit 1996 en is verstrekt aan verzekeringnemers die in 1996 een DIN-Plan verzekering afsloten. Bij het aangaan van haar verzekering in 1988 noch bij de voortzetting in 1991 heeft [eiseres] deze brochure tot haar beschikking gehad. [eiseres] heeft daarop niet meer gereageerd en het voorgaande dus niet of onvoldoende weersproken. Aan die brochure zal daarom voorbij worden gegaan.
5.44.
[eiseres] stelt over de documenten in r.o. 5.42 het volgende. Voorafgaand aan de sluiting van de overeenkomst en de gewijzigde overeenkomst heeft zij gesprekken gevoerd met de tussenpersoon. Die tussenpersoon heeft de aanvraagformulieren ingevuld.
Uit beide aanvraagformulieren blijkt dat er geen offerte is uitgebracht. Dat is zo aangekruist. Zij heeft dus nooit de offerte ontvangen, en de offerte is dus ook niet voorafgaand aan de totstandkoming van de derde polis met haar gedeeld, wat ook zo blijkt uit het feit dat zowel de namen van De Zwolsche als die van Allianz op het document staan.
De polisbladen heeft zij pas ontvangen na het afsluiten/de inwerkingtreding van de overeenkomsten, zoals ook volgt uit de datum van de polisbladen. De algemene voorwaarden zaten daar niet bij. Deze heeft [eiseres] pas veel later ontvangen, nadat zij is gaan klagen, waarschijnlijk pas na 2008.
Volgens [eiseres] maken daarom de polisbladen, de offerte en de algemene voorwaarden geen onderdeel uit van de gesloten overeenkomsten.
5.45.
Allianz heeft het voorgaande betwist. Zij stelt dat het insturen van het aanvraagformulier heeft te gelden als een aanbod van de verzekeringnemer (in dit geval [eiseres] ) tot sluiting van de overeenkomst. De aanvaarding daarvoor door Allianz volgt uit de toezending van de polisbladen met de algemene voorwaarden.
Ten aanzien van de offerte heeft Allianz gewezen op de praktijk, waarbij het voorkwam dat de tussenpersoon de offerte mondeling met de verzekeringnemer doornam en de offerte, al dan niet op verzoek, door de tussenpersoon werd nagestuurd. Ook heeft [eiseres] in correspondentie met Allianz (o.a. de brief van 9 mei 2011) een beroep gedaan op de offerte en die als bijlage overgelegd (pagina 1 van productie 8 bij dagvaarding), zodat deze weldegelijk door haar is ontvangen.
5.46.
De kantonrechter stelt het volgende voorop. [eiseres] draagt de stelplicht en de bewijslast van haar stelling dat bepaalde documenten geen onderdeel uitmaken van de overeenkomsten en dus niet moeten worden betrokken bij de vraag of sprake is van wilsovereenstemming. Zij beroept zich immers op het rechtsgevolg van die stelling, namelijk dat geen overeenstemming is bereikt over bepaalde onderdelen van de overeenkomsten.
5.47.
[eiseres] stelt niet dat geheel geen overeenkomsten zijn overeengekomen; zij betwist enkel dat bepaalde onderdelen van de overeenkomsten, zoals de kostenbedingen, zijn overeengekomen. Daarop zijn haar (subsidiaire) vorderingen ook gericht of ingestoken. Ervan uitgegaan moet dus worden dat overeenstemming bestond over de wezenlijke kenmerken van de overeenkomsten, zoals de premiebetaling en de uitkering. Deze staan vermeld op de polisbladen. Hoe een overeenkomst tot stand zou kunnen komen zonder de polisbladen die daarvan onderdeel uitmaken en waarin die wezenlijke kenmerken staan, heeft [eiseres] niet verder toegelicht, noch in de akte noch op zitting. In de dagvaarding heeft zij dat standpunt ook niet ingenomen. Daar komt bij dat [eiseres] op zitting heeft verklaard dat zij de polisbladen wel tijdig heeft ontvangen, maar deze destijds niet heeft bekeken. De kantonrechter gaat daarom aan dat standpunt voorbij.
De kantonrechter is daarom van oordeel dat de overeenkomsten tot stand zijn gekomen met de toezending van de polisbladen door Allianz. Zoals al eerder overwogen, heeft [eiseres] niet betwist dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn op de overeenkomsten. De stelling van [eiseres] dat zij deze te laat heeft ontvangen en niet heeft kunnen inzien, wordt hierna behandeld.
5.48.
De offerte dateert van na het aanvraagformulier, en van voor de datum van het polisblad van de derde polis. De gegevens in de offerte komen ook overeen met die op de derde polis. Uit de overgelegde correspondentie uit 2011, waarnaar Allianz heeft verwezen, blijkt dat [eiseres] in elk geval al eerder op de hoogte was van de offerte dan zij stelt in de akte. Gelet op het voorgaande, heeft [eiseres] onvoldoende duidelijk gemaakt dat de offerte geen deel uitmaakt van de gewijzigde overeenkomst. Het had op de weg gelegen van [eiseres] om daarover meer concrete stellingen in te nemen. Zo is ook onduidelijk gebleven wat de rol van de tussenpersoon hierin is geweest. Enerzijds heeft [eiseres] bij dagvaarding gesteld dat de tussenpersoon nagenoeg niets heeft gedaan anders dan het bespreken van haar wensen gecombineerd met het invullen van enige papieren. Anderzijds heeft zij op zitting gesteld dat de tussenpersoon voorbeeldberekeningen op papier heeft gemaakt. Daarmee werd zij door deze tussenpersoon geïnformeerd over een te verwachten eindresultaat, bij een bepaald gemiddeld rendement. Hoe die stellingen zich verhouden tot de offerte is verder niet toegelicht. Ook heeft zij in dat verband onvoldoende weersproken dat het volgens Allianz voorkwam dat de offerte mondeling werd besproken.
5.49.
Het voorgaande betekent dat bij de beoordeling van de vraag of wilsovereenstemming is bereikt uitgegaan wordt van de documenten genoemd in r.o. 5.42.
Heeft [eiseres] in algemene zin ingestemd met de inhouding van kosten?
5.50.
Volgens [eiseres] mocht zij op basis van het adviesgesprek verwachten dat haar inleg vrijwel volledig werd belegd. Alleen in de eerste vijf jaar zouden er hoge(re) kosten worden ingehouden, zo heeft de tussenpersoon aan haar voorgehouden. Een gedeelte van de betaalde premie zou in die jaren gebruikt worden om de kosten te betalen. Na vijf jaar zou echter de gehele inleg gebruikt worden om te beleggen. In werkelijkheid waren de kosten steeds zeer aanzienlijk, waarover Allianz niet transparant is geweest en nog steeds niet is. De kantonrechter begrijpt dat [eiseres] betwist dat zij (in algemene zin) heeft ingestemd met kosteninhoudingen na vijf jaar.
5.51.
Allianz stelt dat [eiseres] bij aanvang van de verzekering wist welke prijs zij moest betalen en welke prestatie daar tegenover stond. Op grond van het polisblad van de derde polis en de daarbij behorende offerte wist [eiseres] dat zij jaarlijks een premie (ƒ 3.980,-) diende te betalen en wat de hoogte daarvan was over de hele looptijd. Ook wist zij wat de investeringspremie per betaaltermijn zou zijn. Uit artikel 1 van de algemene voorwaarden [13]
Omschrijving van de begrippen” volgt dat alleen de investeringspremie werd aangewend voor de aankoop van beleggingseenheden. Daarin staat: “
Investeringspremie:Het deel van de betaalde premie dat in een of meerdere fondsen belegd wordt.” Het ingehouden premiedeel werd vervolgens aangewend voor administratiekosten, eerste en acquisitie kosten en de premie voor de premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid. Deze investeringspremie was de eerste vijf jaar lager (gelet op de hogere kosten), en daarna hoger.
Met de aanvaarding van de premie, de investeringspremie, de minimale uitkering bij leven en de uitkering bij overlijden is wilsovereenstemming bereikt over de hierin besloten kosten en risicopremies, aldus Allianz.
5.52.
De kantonrechter stelt het volgende voorop. Bij een beleggingsverzekering is het van belang dat verzekerden (kunnen) weten (met) welk deel van de premie wordt belegd. [14] De hoogte van de risicopremie, derhalve de beschikbare som voor het spaardeel, en de mate en wijze van kosteninhoudingen zijn van groot belang voor de werking van het product en de kwaliteit ervan, en voor de bepaling in hoeverre het product voldoet aan de verwachting die een consument daarover redelijkerwijs mocht hebben. [15]
5.53.
Vast staat dat [eiseres] wist dat een gedeelte van de door haar betaalde premie werd aangewend voor kosten. Zij stelt echter niet te hebben geweten dat na vijf jaar ook nog kosten werden betaald uit de premie. De kantonrechter is van oordeel dat voor [eiseres] duidelijk moet zijn geweest dat ook na het verstrijken van de eerste vijf jaar er kosten werden ingehouden. Op het polisblad van 25 augustus 1988 (de eerste polis) is immers vermeld:
En op het polisblad van 6 september 1991 (de derde polis) is vermeld:
5.54.
Uit deze polisbladen had voor [eiseres] duidelijk moeten zijn dat ook in de jaren na de eerste vijf sprake was van een verschil tussen de premie en de investeringspremie.
Dit verschil is weliswaar kleiner dan in de eerste vijf jaren maar nog steeds enkele honderden guldens per jaar.
De conclusie is dan dat [eiseres] er ook mee heeft ingestemd dat er gedurende de hele looptijd van de polis kosten zouden worden ingehouden.
5.55.
Dat de tussenpersoon over de kosten na de eerste vijf jaren kennelijk anders heeft verklaard tegenover [eiseres] , doet aan het voorgaande niets af. [eiseres] heeft immers niet gesteld dat de uitlatingen van de tussenpersoon kunnen of moeten worden toegerekend aan Allianz.
5.56.
Voor zover [eiseres] in dit verband nog betwist dat in de gewijzigde overeenkomst geen rekening is gehouden met de reeds in de overeenkomst opgenomen lagere investeringspremie in de periode 1988-1991, geldt dat Allianz op zitting naar voren heeft gebracht dat gelet op die lagere investeringspremie sprake was van een verhoogde investeringspremie in 1991. Het ging volgens Allianz om een hogere investeringspremie dan zou hebben gegolden als de gewijzigde overeenkomst geen voortzetting was geweest van de overeenkomst, maar geheel nieuw zou zijn afgesloten. Het voorgaande heeft [eiseres] niet of onvoldoende weersproken.
5.57.
Vervolgens is de vraag aan de orde of er ter zake van alle kostensoorten sprake was van wilsovereenstemming.
Heeft [eiseres] ingestemd met de verschillende kostensoorten?
5.58.
Wat betreft de diverse ingehouden kosten en premies en de hoogte daarvan verwijst [eiseres] naar een brief van Allianz van 5 mei 2014 (productie 12 dagvaarding). In deze brief staat onder meer:
5.59.
Op basis van deze brief komt [eiseres] tot dit overzicht [16] :
a.
Op premieniveau
(i) de administratietoeslag
(ii) de in rekening gebrachte premies in verband met de dekking “premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid”
(iii) de eerste- en acquisitiekosten (kosten maatschappij en adviseur)
Op participatieniveau
(iv) de in rekening gebrachte overlijdensrisicopremie
Op fondsniveau
(v) de beheerskosten (kosten die in mindering komen op de activa in de fondsen en worden opgenomen in de zogeheten TER (“Total Expense ratio” en die tot uitdrukking komen in de koers van het fonds).
Volgens [eiseres] is het door Allianz gegeven overzicht in de brief echter niet compleet omdat niet wordt ingegaan op de beheerskosten / die kosten niet inzichtelijk worden gemaakt.
5.60.
Wat betreft de contractuele grondslag van de kosten verwijst Allianz naar de polis, de polisvoorwaarden en de offerte, waaruit het volgende kan worden afgeleid:
  • een deel van de premie werd ingehouden, de hoogte daarvan is het verschil tussen de bruto premie en de investeringspremie (polisblad en artikel 1 polisvoorwaarden).
  • dividendkosten werden ingehouden wanneer er door het fonds dividenden werden uitgekeerd, de hoogte daarvan was 0,5% van de opgebouwde waarde (artikel 12 polisvoorwaarden)
  • switchkosten werden ingehouden wanneer [eiseres] besloot van beleggingsfonds te switchen, de hoogte daarvan was 2% van de opgebouwde waarde (artikel 13 polisvoorwaarden)
  • overlijdensrisicopremie werd maandelijks ingehouden, de berekeningswijze van de hoogte is omschreven (artikel 15 polisvoorwaarden).
5.61.
Verder stelt Allianz dat het betoog van [eiseres] in belangrijke mate leunt op het NN arrest. Er wordt geprobeerd parallellen te trekken tussen de beleggingsverzekeringen van NN en de polis van [eiseres] zonder dat de overwegingen van het gerechtshof van toepassing zijn op haar polis. Het DIN-Plan heeft hele andere kenmerken en een andere kostenstructuur dan de beleggingsverzekeringen van NN. Ook de productinformatie is anders want er wordt een andere kostenbenaming gehanteerd, aldus Allianz.
5.62.
De kantonrechter begrijpt dat [eiseres] voor wat betreft de kosten genoemd in r.o. 5.59 hierboven betwist dat sprake is (geweest) van wilsovereenstemming. Deze kosten zullen hierna achtereenvolgens worden behandeld.
a)
De kosten op premieniveau (i, ii en iii)
5.63.
Volgens [eiseres] moet voor de genoemde kosten en inhoudingen steeds afzonderlijk worden nagegaan of daarover wilsovereenstemming is bereikt. Dat uitgangspunt is naar het oordeel van de kantonrechter juist. De standpunten van [eiseres] zijn echter ongeveer gelijk ten aanzien van de verschillende kosten, zodat deze (deels) gezamenlijk zullen worden beoordeeld.
5.64.
Wat betreft de administratieopslag maakt [eiseres] een vergelijking met de “overige kostenposten” die in het NN arrest zijn genoemd (5 onder c). Zij vermoedt dat het bij de administratietoeslag om een containerbegrip gaat en dat een groot deel van de kosten daarin is gestopt. Het gaat om een aanzienlijk bedrag. In lijn met het NN arrest had Allianz niet mogen aannemen dat [eiseres] daarvoor toestemming heeft gegeven, zodat geen sprake was van wilsovereenstemming over deze kosten en/of de hoogte daarvan. Voor de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering geldt dat deze buiten een enkele opmerking in de eerste en derde polis nergens is genoemd. Als deze premie uit de polissen kon worden afgeleid, dan was het effect op het eindvermogen niet te voorzien. Ten slotte zijn de eerste- en acquisitiekosten wat betreft het NN arrest gelijk te stellen met (2) eerste kosten, (4) doorlopende provisie en (5) overige kostenposten, onder g en j. Ook over deze kosten is geen duidelijke informatie verschaft, terwijl deze nergens in de polissen worden genoemd.
5.65.
Het algemene verweer van Allianz staat hiervoor in r.o. 5.51, zodat de kantonrechter daarnaar verwijst. Wat betreft de administratieopslag betwist Allianz dat het gaat om een containerbegrip. Het gaat enkel en alleen om kosten voor administratieve werkzaamheden voor de uitvoering van de overeenkomst, en niet om andere kostensoorten. Ook verwijst Allianz naar de brief van 5 mei 2014 (zie hiervoor r.o. 5.58). Daaruit blijkt dat de eerste en acquisitiekosten geen deel uitmaken van de administratiekosten. De vergelijking met het NN arrest gaat niet op omdat er sprake is van een andere kostenstructuur.
Een ander verschil is dat de omvang van de ingehouden kosten bij aanvang niet bekend was, terwijl bij het DIN-Plan in de offerte en de polis stond vermeld welk deel van de bruto premie opging aan investeringen, en welk deel aan kosten. Het ingehouden premiedeel werd aangewend voor administratiekosten, eerste en acquisitie kosten en de premie voor de premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid. Het gerechtshof in het NN arrest is niet toegekomen aan de vraag of overeenstemming is bereikt over deze kostensoorten, aldus Allianz.
5.66.
Zoals hiervoor overwogen is bij een beleggingsverzekering van belang dat verzekerden (kunnen) weten (met) welk deel van de premie wordt belegd [17] . In die zin moet de beschikbare som voor de investering/hetgeen wordt belegd als een wezenlijk onderdeel van de overeenkomst worden beschouwd. In het geval van [eiseres] blijkt dit duidelijk uit de eerste en de derde polis (zie r.o. 5.53).
Verder is van belang dat een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende consument die een beleggingsverzekering afsluit mag verwachten dat voor de uitvoering van een beleggingsverzekering kosten in rekening worden gebracht.
5.67.
In het geval van [eiseres] heeft inhouding van de hiervoor genoemde kosten (de administratietoeslag, de premies “premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid” en de eerste- en acquisitiekosten) plaatsgevonden via het verschil tussen de premie die zij betaalde (rij B in het overzicht) en de investeringspremie (rij C in het overzicht).
Tussen Allianz en [eiseres] was er sprake van wilsovereenstemming dat niet de gehele premie zou worden belegd. In zoverre heeft Allianz de overeenkomsten correct uitgevoerd.
5.68.
Er is dan een belangrijk verschil met het door [eiseres] aangehaalde NN arrest. Bij de Flexibel Verzekerd Beleggen (FVB) verzekeringen van NN werd de brutopremie geheel belegd en vervolgens werden vanuit de beleggingen de kosten en de risicopremies voldaan door die beleggingen weer te verkopen. De omvang van de kosten die op de bruto premie werden ingehouden was bij aanvang dus niet bekend.
Anders dan bij de polissen van [eiseres] , met een gegarandeerde uitkering, was het daarnaast bij een FVB polis mogelijk dat er geen uitkering zou plaatsvinden, in het geval de kosten en inhoudingen hoger zouden zijn dan de betaalde premies. Aan Allianz kan daarom worden toegegeven dat een vergelijking met het NN arrest niet zonder meer opgaat.
Ook een vergelijking met het door [eiseres] aangehaalde Aegon arrest gaat voor wat betreft de kosten(structuur) of inhoudingen op het eerste gezicht niet op. In dat arrest ging het om
extra kostendie werden ingehouden naast de uitdrukkelijk in de contractdocumentatie genoemde kosten, terwijl dat separaat in rekening brengen onvoldoende kenbaar was.
Daarbij komt dat [eiseres] ook niet heeft toegelicht waarom de producten in het NN arrest en het Aegon arrest wél vergelijkbaar zouden zijn met haar polis. Dit lag wel op haar weg, gelet op het verweer van Allianz.
5.69.
Daarbij is ook nog het volgende van belang. Hoewel de wilsovereenstemming in theorie los moet worden gezien (of: los staat) van de informatieverplichtingen hebben zij zodanig met elkaar te maken dat zij elkaar volgens de kantonrechter hier wel raken. Indien een verzekeraar immers over een bepaald (wezenlijk) onderdeel van de verzekering géén of niet voldoende informatie aan de (potentiële) verzekeringnemer verstrekt, kan die laatste ten aanzien van dat onderdeel van de verzekering zijn wil niet werkelijk bepalen, waardoor op dat punt mogelijk geen wilsovereenstemming tot stand komt. Een verzekeraar dient dus – om wilsovereenstemming met betrekking tot alle (wezenlijke) onderdelen van de verzekering te bereiken – voldoende informatie over die onderdelen van de verzekering aan (potentiële) verzekeringnemers te verstrekken. [18]
Voor de onderhavige beoordeling is van belang dat tot 2008 de exacte soort en/of omvang van de in de bruto-premie verwerkte kosten niet gezien werd als wezenlijke kenmerken van de beleggingsverzekering. [19] Waar het gaat om informatieverstrekking door de verzekeraar zijn er geen aanknopingspunten voor het oordeel dat deze verplichting naar de maatstaven die golden toen de overeenkomsten van [eiseres] werden afgesloten, ook het noemen van kostensoorten omvatte. Destijds werd gedetailleerde informatie niet nodig geacht. Het ging om de prijs in de zin van een eindprijs, waarbij wel moest worden vermeld dat kosten een factor waren waarvan de uitkomst afhankelijk was. [20] Uitgangspunt was dat de aspirant-polishouder vooral geïnteresseerd was in de netto-opbrengst die bij een bepaalde inleg uiteindelijk kon worden verwacht. Verzekeraars hoefden daarom slechts te informeren over de bruto-premie en de uitkering. Allianz heeft dat in dit geval gedaan en [eiseres] moet dan ook worden geacht in staat te zijn geweest haar wil daarover te bepalen.
De kantonrechter is daarom van oordeel dat Allianz er ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten vanuit mocht gaan dat [eiseres] instemde met deze kosten of inhoudingen. Er bestond immers geen aanleiding om aan te nemen dat [eiseres] haar beslissing om de overeenkomst aan te gaan zou laten afhangen van de exacte soort en/of omvang (hoogte) van deze kosten.
5.70.
Wat [eiseres] verder naar voren heeft gebracht over de administratieopslag en de eerste- en acquisitiekosten hoeft naar het oordeel van de kantonrechter verder geen bespreking. De vergelijking met het NN arrest gaat immers niet op. Wat betreft de administratieopslag geldt nog dat deze volgens Allianz betrekking heeft op de uitvoering van de overeenkomst. [eiseres] heeft dit niet gemotiveerd betwist. De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] als normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende consument kon verwachten dat in verband met de uitvoering van de overeenkomst kosten verschuldigd zouden zijn.
5.71.
Voor de premievrijstelling arbeidsongeschiktheid geldt dat deze expliciet vermeld staat. Dat geldt zowel voor de aanvraagformulieren waarop staat dat premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid is inbegrepen als de polisbladen waarop is vermeld:
De kantonrechter verwijst in dit verband ook naar de overwegingen hiervoor, zie r.o. 5.12. en 5.13. Uit het aanvraagformulier kan afgeleid worden dat tussen [eiseres] en haar tussenpersoon is gesproken over de premievrijstelling in geval van arbeidsongeschiktheid, in die zin dat [eiseres] dan niet aan haar betalingsverplichtingen jegens Allianz zou hoeven te voldoen. Als normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende consument moet voor [eiseres] duidelijk zijn geweest dat daaraan kosten verbonden zouden zijn.
5.72.
Daarnaast speelt bij de beoordeling van de vraag of wilsovereenstemming is bereikt over de hoogte van de kosten, een rol in hoeverre deze kosten redelijkerwijs te verwachten waren. Hoe hoger en onverwachter deze kosten zijn, des te minder mag een verzekeraar verwachten dat de verzekeringnemer (ook) met de hoogte van de kosten instemt door het in rekening brengen van kosten op zichzelf te aanvaarden. [21] Voor de premie geldt dat deze is voldaan uit het verschil tussen de (bruto) premie en de (netto) investeringspremie. Het gaat om een bedrag van (in totaal) € 1.192,28. De kantonrechter vindt dat in dit geval geen sprake is van hoge en onverwachte kosten, gelet op het voorgaande. Zij gaat er daarom vanuit dat ook met betrekking tot deze kosten sprake was van wilsovereenstemming over de inhouding en hoogte daarvan.
5.73.
De kosten op premieniveau zijn ingehouden van het verschil tussen de bruto en de netto premie. Nergens uit blijkt dat daarboven nog andere kosten zijn ingehouden. Dat heeft [eiseres] ook niet gesteld. Voor zover [eiseres] meent dat Allianz op premieniveau meer heeft ingehouden dan de door haar in de brief van 5 mei 2014 genoemde kosten, had zij dat concreet moeten stellen en toelichten. [eiseres] heeft verwezen naar door haar gevoerde correspondentie met Allianz (producties 8, 11 en 13 bij dagvaarding). Het gaat om een groot aantal brieven. In die brieven worden door Allianz berekeningen van kosten gemaakt, die weer door [eiseres] inhoudelijk worden betwist, in die zin dat volgens haar geen sprake is van sluitende berekeningen. Het is echter niet de taak van de kantonrechter om, zonder dat daar een expliciet beroep op wordt gedaan, uit die brieven de (juiste) stellingen te halen en te achterhalen wat is bedoeld.
5.74.
Dit alles leidt tot de conclusie dat er wilsovereenstemming is voor de inhouding van de kosten op premieniveau, als ook over de hoogte daarvan.
b)
De overlijdenrisicopremie (iv)
5.75.
De kantonrechter overweegt dat uit de verklaringen van [eiseres] blijkt dat het voor haar duidelijk was dat er ook recht was op een uitkering in het geval zij voor de einddatum zou overlijden. Dit staat ook vermeld op de polisbladen. Dat [eiseres] ermee bekend was dat tegenover die dekking een premie staat die zij verschuldigd was, is tijdens de zitting ook niet betwist. Wat betreft de inhouding van de overlijdensrisicopremie was er dus sprake van wilsovereenstemming.
5.76.
[eiseres] stelt dat zij niet heeft ingestemd met de hoogte van deze premie. Bij het aangaan van de overeenkomst was deze onvoldoende duidelijk, terwijl deze een direct effect had op de hoogte van de uitkering.
5.77.
Volgens Allianz kon de hoogte van de premie niet vooraf worden gegeven vanwege de universal life systematiek. In artikel 15 van de algemene voorwaarden [22] stond omschreven hoe de overlijdensrisicopremie zou worden berekend. Ook stond daarbij een tabel met de maandpremies bij verschillende rekenleeftijden.
5.78.
Wat betreft de vraag of ook sprake is van wilsovereenstemming over de hoogte van deze premie neemt de kantonrechter de algemene voorwaarden als uitgangspunt. Weliswaar stelt [eiseres] dat zij voor de sluiting van de overeenkomst geen kennis heeft kunnen nemen van die algemene voorwaarden, wat door Allianz wordt betwist. Dat betekent echter niet dat die voorwaarden niet van toepassing zijn (zie ook hiervoor r.o. 5.17.-5.20.).
5.79.
In artikel 15 van de algemene voorwaarden DI 8702 staat hoe de hoogte van de overlijdensrisicopremie wordt vastgesteld (“
volgens onderstaande tabel, aan de hand van de rekenleeftijd, het rookgedrag en het risicobedrag”) en op welke wijze deze wordt ingehouden (“
Elke kalendermaand wordt de verschuldigde premie vastgesteld en naar evenredigheid omgerekend in participaties van de van toepassing zijnde fondsen, waarna verrekening met het aantal reeds toegewezen participaties plaats vindt.”)
.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Allianz daarmee voldoende duidelijk gemaakt hoe de hoogte van de premie wordt bepaald en hoe deze wordt verrekend. Het gaat om een berekenings-systematiek en niet om een vast bedrag of percentage dat op voorhand bij [eiseres] bekend had kunnen zijn.
5.80.
De volgende vraag is of daarmee sprake is van een beding met een zodanige inhoud dat de toestemming van [eiseres] niet kan worden geacht ook op de toepasselijk verklaring daarvan gericht te zijn geweest (zie hiervoor r.o. 5.22.). Naar het oordeel van de kantonrechter is dit in het algemeen niet het geval. Uit eerdere uitspraken [23] over een universal life systematiek blijkt dat polishouders redelijkerwijs moesten begrijpen dat de hoogte van de premie wisselde en dat de verzekeraar ervan mocht uitgaan dat daarover wilsovereenstemming is bereikt.
5.8
In deze zaak blijft echter de vraag of [eiseres] de algemene voorwaarden heeft kunnen inzien. Zoals eerder overwogen sluit de toepasselijkheid van algemene voorwaarden onder het oude recht niet uit dat er omstandigheden zijn, waaronder de mogelijkheid tot kennisname van (de inhoud van) de algemene voorwaarden, die moeten worden meegenomen bij de totstandkoming van de overeenkomst. [eiseres] stelt dat zij de algemene voorwaarden (de kantonrechter begrijpt: de algemene voorwaarden van de eerste en de derde polis) bij het afsluiten van de overeenkomsten niet heeft ontvangen, maar pas op een later moment toen er al communicatie was met Allianz over het resultaat van de beleggingen. Hoeveel later is niet duidelijk geworden.
[eiseres] heeft de beleggingsverzekering afgesloten via een tussenpersoon. Allianz heeft benadrukt dat het gaat om een zelfstandige assurantietussenpersoon, die niet bij Allianz in dienst was en evenmin op enige wijze gehouden was om producten van Allianz te verkopen. Allianz heeft onbetwist gesteld dat het de tussenpersoon vrij stond om een verzekeringsproduct van een andere verzekeraar voor te stellen dan wel te adviseren om geen verzekeringsproduct af te sluiten. Zij heeft er daarbij op gewezen dat deze tussenpersoon de taak had om [eiseres] te informeren over het af te nemen product, waaronder dus ook over artikel 15 van de algemene voorwaarden, omdat het zijn taak is te waken voor diens belangen. Bovendien heeft [eiseres] nooit eerder (noch in correspondentie noch bij het Kifid) een beroep gedaan op het niet tijdig ontvangen van de algemene voorwaarden, aldus Allianz.
5.81.
De stelling van [eiseres] is dat zij niet heeft ingestemd met de hoogte van deze premie, omdat zij de algemene voorwaarden niet heeft ontvangen. [eiseres] beroept zich op de rechtsgevolgen van deze stelling, zodat op [eiseres] de stelplicht (en eventueel de bewijslast) rust.
5.82.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiseres] , in het licht van de gemotiveerde betwisting van Allianz, onvoldoende onderbouwd dat zij de algemene voorwaarden niet heeft ingezien. Onduidelijk is gebleven wanneer [eiseres] dan wel de algemene voorwaarden zou hebben ontvangen; vast staat dat zij in eerdere correspondentie met Allianz (omstreeks 2011) [24] wel heeft verwezen naar en een beroep heeft gedaan op de (inhoud van) de algemene voorwaarden. Daarbij komt, zoals al eerder overwogen, dat zij enerzijds stelt dat haar tussenpersoon een niet noemenswaardige rol heeft gespeeld, maar anderzijds een beroep doet op door haar tussenpersoon gedane uitlatingen en gemaakte berekeningen in het kader van de advisering aan haar. Hoe die stellingen zich verhouden tot het tot tweemaal toe, [eiseres] heeft immers tot twee maal toe met behulp van haar tussenpersoon een overeenkomst gesloten, niet kennis nemen van de algemene voorwaarden is onduidelijk gebleven. De tussenpersoon mag immers bekend worden verondersteld met de algemene voorwaarden die van toepassing waren op het door hem geadviseerde product, waaronder artikel 15 over de wijze van berekening en verrekening van de overlijdensrisicopremie.
Het had op de weg gelegen van [eiseres] om meer concrete stellingen in te nemen. De stellingen van [eiseres] zijn daarmee onvoldoende onderbouwd en dat komt voor haar rekening en risico. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat Allianz erop mocht vertrouwen dat er ook wilsovereenstemming is bereikt over de hoogte van de overlijdensrisicopremie.
c)
De fondsbeheerkosten (TER) (v)
5.83.
[eiseres] stelt dat ook over de fondsbeheerkosten geen wilsovereenstemming bestaat.
5.84.
Volgens Allianz is de stelling van [eiseres] niet gemotiveerd. Daarnaast zijn deze kosten niet ingehouden door Allianz, maar door de fondsbeheerder. Die heeft deze kosten verwerkt in de koersen van het Holland Obligatie Fonds. In de eerder genoemde brief van
5 mei 2014 is dit als volgt toegelicht:
Wilsovereenstemming is daarom niet vereist, aldus Allianz. In dit verband wijst Allianz op de redeneerlijn van de Commissie van Beroep over deze kosten in de voorbeeldzaken.
5.85.
De kantonrechter stelt voorop dat het hier gaat om kosten die door de fondsbeheerder ten laste worden gebracht van (de waarde van) het beleggingsfonds en dus worden verwerkt in de koers van de participatie van het beleggingsfonds, in het geval van [eiseres] het Holland Obligatie Fonds. Het gaat dus niet om kosten die door de verzekeraar worden gemaakt. Dit is een algemene lijn in andere uitspraken, zowel van de Commissie van Beroep als van de rechtbanken en gerechtshoven. [25]
5.86.
In de voorbeeldzaken is de Commissie van Beroep tot het oordeel gekomen dat het beroep op ontbreken van wilsovereenstemming ten aanzien van de fondsbeheerkosten faalt.
In de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 juni 2017 [26] die vooraf is gegaan aan het Aegon arrest is overwogen dat voor deze kosten geen wilsovereenstemming hoefde te worden bereikt. In het Aegon arrest is dat oordeel gevolgd. [27] Het gaat immers niet om kosten uit hoofde van de beleggingsovereenkomst, maar om kosten die verband houden met het beleggen zelf.
De kantonrechter ziet geen aanleiding in deze zaak anders te beslissen over de fondsbeheerkosten. Daarover hoefde dus geen wilsovereenstemming te worden bereikt.
Conclusie wilsovereenstemming
5.87.
Naar het oordeel van de kantonrechter is wilsovereenstemming bereikt wat betreft de inhouding en de omvang van de kosten op premieniveau (i, ii en iii) en de premie overlijdensrisicoverzekering (iv). Wat betreft de fondsbeheerkosten hoefde er geen wilsovereenstemming te worden bereikt (v). De conclusie is dat dit onderdeel van het subsidiaire standpunt van [eiseres] niet slaagt.
Zijn de bedingen met betrekking tot de kosten en inhoudingen onredelijk bezwarend?
5.88.
Het (andere) subsidiaire standpunt van [eiseres] houdt in dat Allianz zich niet op de bedingen in de algemene voorwaarden kan beroepen omdat deze te gelden hebben als oneerlijke bedingen in de zin van de Richtlijn.
5.89.
[eiseres] licht dit als volgt toe. Uit de Richtlijn volgt dat een beding waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, oneerlijk is indien het in strijd met de goede trouw het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. De bedingen ten aanzien van de kosten en inhoudingen zijn niet aan te merken als kernbedingen en daarover waren geen onderhandelingen mogelijk. Als [eiseres] bij het aangaan van de overeenkomst op de hoogte was geweest van de omvang van de kosten, dan zou zij daarmee niet hebben ingestemd. Door het gebruik van de bedingen in algemene voorwaarden werd [eiseres] bewogen door acceptatie van zeer nadelige voorwaarden, terwijl zij de omvang van de kosten uit die bedingen niet kon begrijpen. Onder deze omstandigheden verstoren de bedingen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien, en in strijd met de goede trouw het contractuele evenwicht tussen partijen aanzienlijk en ongerechtvaardigd in haar nadeel, aldus [eiseres] .
5.90.
Het standpunt van [eiseres] , dat aan de Richtlijn moeten worden getoetst, is naar het oordeel van de kantonrechter niet juist. De Richtlijn is van toepassing op alle consumentenovereenkomsten die na 31 december 1994 zijn gesloten. De overeenkomsten van [eiseres] zijn van eerdere datum (1988 en 1991) en daarom kunnen deze niet aan de Richtlijn worden getoetst. Dit is vaste rechtspraak. [28]
5.91.
Dat de overeenkomsten zijn afgesloten voordat de Richtlijn en overigens ook de regeling van algemene voorwaarden in het BW van toepassing werden, betekent echter niet dat er geen sprake kan zijn van onredelijk bezwarende bedingen.
5.92.
Uit het arrest Kettingbeding Smilde [29] blijkt dat een beding in van toepassing zijnde algemene voorwaarden in strijd kan zijn met de goede trouw of onredelijk bezwarend kan worden geacht. Of dat zo is, hangt af van de waardering van tal van omstandigheden, zoals de omstandigheid dat het gaat om een beding in algemene voorwaarden, de aard en de overige inhoud van de overeenkomst waarin het beding voorkomt, de wederzijds kenbare belangen van partijen en hun maatschappelijke positie en onderlinge verhouding.
5.93.
De kantonrechter stelt vast dat [eiseres] dit standpunt in de dagvaarding nauwelijks concreet heeft onderbouwd. Tijdens de zitting heeft [eiseres] er op gewezen dat zij door Allianz niet volledig is geïnformeerd over de aanzienlijke kosten en de risico’s. Ook moet Allianz hebben geweten dat het einddoel (gebaseerd op een rendement van 7,5%) nooit zou worden gehaald. Allianz heeft daarmee een te rooskleurig beeld geschetst, aldus [eiseres] .
De kantonrechter begrijpt dat [eiseres] Allianz in algemene zin verwijt dat zij haar informatie- of zorgplicht heeft geschonden als het gaat om de werking van het DIN-plan. Dit valt echter onder de meer subsidiaire vordering die hierna wordt beoordeeld.
5.94.
Gelet op de wilsovereenstemming tussen partijen en de (weinig concrete) stellingen van [eiseres] is naar het oordeel van de kantonrechter niet komen vast te staan dat sprake is van bedingen die in strijd zijn met de goede trouw of onredelijk bezwarend moeten worden geacht. De (nadere) stellingen van [eiseres] wijzen er (dus) eerder op dat zij van mening is dat Allianz haar informatie- en zorgplicht heeft geschonden. Deze stellingen worden hierna beoordeeld.
Meer subsidiaire vordering:
schending van informatie- of bijzondere zorgplicht
5.95.
Volgens [eiseres] is Allianz allereerst tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst althans heeft zij onrechtmatig gehandeld door onvoldoende transparant te zijn over de ingehouden kosten en premies. Er is sprake van schending van de informatie- of bijzondere zorgplicht en daarom moet Allianz schade vergoeden, aldus [eiseres] .
5.96.
In het geval Allianz bij het aanbieden van de beleggingsverzekeringen een op haar rustende informatie- en/of bijzondere zorgplicht zou hebben geschonden, dan is in strijd gehandeld met een rechtsplicht. In dat geval kan Allianz jegens [eiseres] aansprakelijk zijn op grond van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst of op grond van onrechtmatige daad.
Is Allianz tekort geschoten in haar informatieplicht?
5.97.
Volgens [eiseres] had Allianz haar duidelijke en nauwkeurige informatie moeten verschaffen over de omvang van de kosten, de ingehouden premies en de invloed daarvan op het eindresultaat. Er is in ieder geval onvoldoende inzicht geweest in die kostenstructuur, terwijl Allianz daarover informatie had kunnen geven, als ook over de omvang en de factoren die bepalend waren voor de hoogte van de uitkering.
5.98.
Allianz is van mening dat zij [eiseres] voldoende heeft geïnformeerd over de omvang van de kosten en de premies. Ten tijde van de afsluiting van de polissen was er geen wettelijke informatieverplichting. Als die er wel zou zijn, dan is daaraan voldaan. Voor een aanvullende verplichting is geen plaats, omdat het gaat om een aanvullende verplichting naast de Derde Levensrichtlijn (uit 1992) en niet de periode daarvoor. Van een aanvullende informatieverplichting op grond van open normen kan alleen sprake zijn als deze verplichting destijds al breed werd gedragen en voorzienbaar was. Gezien verschillende uitspraken [30] is dat niet zo. Er diende enkel inzicht te worden gegeven in voorbeeldkapitalen op basis van voorbeeldrendementen. Een uitsplitsing van de kosten hoefde niet te worden gemaakt.
5.99.
[eiseres] heeft in deze procedure veel informatie overgelegd over de toepasselijke regelgeving, waaronder de Derde Levensrichtlijn (hierna: de DLR). De DLR is met ingang van 1 juli 1994 geïmplementeerd in de Regeling informatieverstrekking aan verzekeringnemers (hierna: Riav 1994). Voorafgaande aan de implementatie van de DLR bestond er echter geen (specifieke) regelgeving betreffende de informatieverstrekking door verzekeraars over beleggingsverzekeringen. In het Aegon arrest heeft het gerechtshof overwogen dat de informatie- (en zorg)verplichtingen vóór 1 juli 1994 niet in algemene zin bestonden op grond van het burgerlijke recht (op grond van bijvoorbeeld de precontractuele goede trouw/de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid). [31]
In het Aegon arrest is verder overwogen [32] dat de bepalingen uit de Riav 1994 niet zonder meer kunnen worden geacht ook vóór de inwerkingtreding te hebben gegolden. De Riav 1994 kan volgens het gerechtshof ook niet worden beschouwd als een codificatie van hetgeen (toevoeging kantonrechter: vóór 1 juli 1994) reeds gold naar ongeschreven burgerlijk recht.
5.100. De polissen van [eiseres] zijn afgesloten in 1988 en 1991. Op dat moment bestond er dus in algemene zin geen specifieke wettelijke verplichting (ook niet op grond van het ongeschreven recht) als het gaat om informatie die door Allianz moest worden verstrekt over de mogelijke gevolgen van de ingehouden premies en kosten voor het uiteindelijke resultaat. [eiseres] heeft ook niet concreet gesteld of duidelijk gemaakt waarom een dergelijke verplichting er wel zou zijn vóór 1 juli 1994. Het arrest NN/Van Leeuwen [33] waar [eiseres] een beroep op doet gaat in zoverre niet op omdat het in dat arrest ging om de vraag of er
naastde DLR aanvullende informatieverplichtingen kunnen worden aangenomen, en niet of er vóór de DLR informatieverplichtingen kunnen worden aangenomen.
Ook was er toen nog geen zelfregulering, zoals de later tot stand gekomen Code Rendement en Risico.
Allianz is dus destijds niet verplicht geweest om informatie te verstrekken over de mate waarin zij kosten (en premies) in rekening bracht, omdat dit voor het goede begrip van het DIN-plan noodzakelijk zou zijn geweest. Dat geldt ook voor de verplichting om informatie te geven over de hoogte van de overlijdensrisicopremie. [34]
5.101. Allianz heeft er daarnaast terecht op gewezen dat, toen de polissen van [eiseres] werden afgesloten, de maatschappelijke consensus was dat er juist geen informatie hoefde te worden gegeven over de verschillende kosten en premies. Destijds werd immers algemeen onderschreven dat de informatieverstrekking over beleggingsverzekeringen het beste indirect kon geschieden aan de hand van voorbeeldkapitalen, waarin de factoren waarvan de uitkering afhankelijk was – waaronder de kosten – waren verdisconteerd. De gedachte was dat moest worden voorkomen dat de consument, door méér informatie dan over de prijs en de potentiële opbrengst, juist minder begrip zou krijgen voor de kenmerken en de werking van de producten. Gedetailleerde informatie over kosten en risicopremie zou volgens de toen geldende inzichten niet bijdragen aan de mogelijkheid voor de consument weloverwogen en geïnformeerd te kunnen kiezen. Vergelijkbaarheid van de verschillende verzekeringen, wat betreft prijs en opbrengst, stond destijds voorop. [35]
Conclusie informatieplicht
5.102. Gelet op het voorgaande, kan op grond van de open normen of het ongeschreven recht geen aanvullende informatieverplichting worden aangenomen die op Allianz zou hebben gerust. Van een schending van de informatieplicht door Allianz kan dan ook geen sprake zijn.
Is Allianz tekort geschoten in haar bijzondere zorgplicht?
5.103. Op zitting heeft [eiseres] naar voren gebracht dat zij altijd in de veronderstelling heeft verkeerd dat zij een rendement van 7,5% zou behalen. Zij heeft ook aan de tussenpersoon duidelijk gemaakt dat zij haar doelkapitaal zeker wilde halen omdat het bedrag bedoeld was voor de aflossing van de hypothecaire geldlening. Dat rendement zou ook aan haar zijn gegarandeerd, althans zij ging daar vanuit. In de akte en spreekaantekeningen van [eiseres] zijn in dit verband ook woorden als ‘misleiding’, of ‘onjuiste voorstelling van zaken’ gebruikt, maar de kantonrechter merkt op dat [eiseres] geen dwaling of misleiding (bedrog) aan haar vorderingen ten grondslag heeft gelegd (en zo heeft Allianz dat ook niet begrepen).
[eiseres] heeft daarnaast betoogd dat haar beoogde doel van ƒ 175.000,00 (uitgaande van 7,5% rendement) sowieso niet had kunnen worden behaald en dat Allianz daarvoor had moeten waarschuwen. Zij stelt dat in de offerte met de voorbeeldberekening van ƒ 175.000,00 bij een rendement van 7,5%, een onjuist beeld is geschetst. Dat bedrag had alleen behaald kunnen worden met een rendement van 8,5%, rekening houdend met de kosten die Allianz heeft ingehouden. [eiseres] heeft in dat verband op het historisch rendement van het Holland Obligatie Fonds gewezen, waaruit volgens haar volgt dat dat fonds een gemiddeld rendement van 7% heeft gemaakt. Als die 7,5% een reëel rendement zou zijn geweest, had zij aan het eind van de rit veel meer moeten krijgen dan zij nu uitgekeerd heeft gekregen, aldus [eiseres] .
5.104. De kantonrechter begrijpt dat [eiseres] stelt dat Allianz – in het kader van haar bijzondere zorgplicht – haar had moeten waarschuwen, danwel aanvullende informatie had moeten verstrekken over dat (i) er geen gegarandeerd rendement van 7,5% was, en (ii) een rendement van 7,5% nooit zou kunnen worden behaald, rekening houdend met alle kosten en koersrisico’s.
5.105. De kantonrechter stelt het volgende voorop. De maatschappelijke functie van een verzekeraar
kanhet bestaan van een bijzondere zorgplicht meebrengen ten opzichte van verzekeringnemers, met de belangen van wie hij rekening behoort te houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Een voor de verzekeraar voorzienbare verplichting tot het verstrekken van aanvullende informatie zal zich met name kunnen voordoen in het geval aan een beleggingsverzekering bepaalde (productspecifieke) risico’s kleven, waar de verzekeringnemer niet op bedacht heeft hoeven te zijn. [36] Die bijzondere zorgplicht noopt dan tot het verstrekken van informatie over de aard en kenmerkende eigenschappen van de producten om de verzekeringnemer in staat te stellen weloverwogen voor het product te kiezen.
5.106. Naar het oordeel van de kantonrechter valt Allianz in dit verband echter geen verwijt te maken.
Allereerst is gesteld noch gebleken dat ten aanzien van de hiervoor genoemde verwijten van [eiseres] aan Allianz het gaat om specifieke, van het reguliere beleggingsrisico te onderscheiden risico’s.
5.107. [eiseres] heeft naar eigen zeggen volledig vertrouwd op de informatie van de tussenpersoon en zij heeft een eigen keuze gemaakt om te beleggen in het Hollands Obligatie Fonds, waaraan minder risico’s zouden zijn verbonden dan aan de andere aangeboden fondsen en waarbij door Allianz een uitkering werd gegarandeerd op basis van een rendement van 4% op jaarbasis. Dat laatste is een belangrijk verschil met een traditionele beleggingsverzekering, waarbij vaak sprake is van een onbeperkt beleggingsrisico en een ondergrens van het eindkapitaal ontbreekt.
5.108. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn de wezenlijke bestanddelen van de polissen voor [eiseres] voldoende duidelijk gemaakt. Duidelijk was voor [eiseres] dat op grond van de overeenkomsten een deel van de premie zou worden belegd en ook dat de omvang van het eindkapitaal afhankelijk was van het resultaat van de beleggingen, waarbij Allianz er onweersproken op heeft gewezen dat vanaf 2000 sprake was van tegenvallende rendementen. [eiseres] moest dus bij het aangaan van de polissen bekend worden verondersteld met het risico dat de waarde van beleggingen kan dalen en dat het beoogde of voorgespiegelde rendement niet wordt behaald. Immers, ook de tussenpersoon heeft volgens [eiseres] met diverse voorbeelden gerekend. Van specifieke, van het reguliere beleggingsrisico te onderscheiden risico’s is daarom niet gebleken.
In zoverre kan al geen bijzondere zorgplicht tot het waarschuwen danwel verstrekken van aanvullende informatie ten aanzien van het rendement van 7,5% worden aangenomen.
5.109. Daarnaast slaagt het beroep op schending van een bijzondere zorgplicht ook niet om andere redenen.
Over het aanvraagformulier stelt Allianz dat de 7,5% nooit kan worden begrepen als een gegarandeerd kapitaal, maar als een doelkapitaal. Uit het polisblad blijkt duidelijk een gegarandeerde uitkering bij leven op de einddatum van ƒ 108.372,00. Daarbij is uitgegaan van een rendement van 4%, aldus Allianz.
Vast staat dat de aanvraagformulieren door de tussenpersoon zijn ingevuld. Op die formulieren (productie 1 en 4 bij conclusie van antwoord) staat ook vermeld: “
gegarandeerde uitkering bij leven 7,5%
.Uit de verklaringen van [eiseres] blijkt dat haar tussenpersoon met de hand berekeningen heeft gemaakt van het voorbeeldkapitaal. Naar het oordeel van de kantonrechter dient de aantekening van 7,5% op de aanvraagformulieren ook in dit verband te worden gezien. Aan Allianz kan worden toegegeven dat [eiseres] na ontvangst van de polisbladen had kunnen zien dat er geen sprake was van een gegarandeerde uitkering van ƒ 175.000,00 (uitgaande van 7,5% rendement) maar van (slechts) ƒ 108.372,00. [eiseres] heeft op zitting verklaard dat zij de polisbladen destijds wel tijdig heeft ontvangen, maar: “
daar heb ik me niet meer in verdiept”. Dit laatste komt naar het oordeel van de kantonrechter voor rekening en risico van [eiseres] . Allianz kan gelet op het voorgaande dus niet worden verweten dat zij niet heeft gewaarschuwd voor dat er geen gegarandeerd rendement van 7,5% was.
Dat in de offerte een rekenvoorbeeld was opgenomen bij een rendement van 7,5% doet daar niet aan af. Een hoger rendement dan de gegarandeerde uitkering was mogelijk, zo heeft [eiseres] uiteindelijk ook iets meer uitgekeerd gekregen. Het door [eiseres] beoogde rendement is echter niet behaald.
5.110. Daarbij komt dat [eiseres] ook niet duidelijk heeft toegelicht waarom met het voorbeeldrendement van 7,5% een onduidelijk beeld is geschetst omdat die 7,5% nooit behaald had kunnen worden. [eiseres] heeft verwezen naar productie 23, een brief van Allianz van 29 maart 2010. Allianz licht in die brief toe dat het percentage van 7,5% een voorbeeldrendement is, dat onafhankelijk is van de fondskeuze. Met dat percentage is al wel rekening gehouden met bepaalde kosten. Het historisch fondsrendement wordt daarentegen altijd bruto vermeld, daar moeten wel nog beheerskosten vanaf, zo schrijft Allianz.
Gelet daarop, is onduidelijk gebleven (i) hoe het gestelde – naar de kantonrechter begrijpt –
brutohistorisch rendement van 7% van het Holland Obligatie Fonds zich verhoudt tot – naar de kantonrechter begrijpt –
nettovoorbeeldrendement in de offerte, wat een gemiddelde is van verschillende fondsen; (ii) of en hoe die percentages (dus) met elkaar vergeleken kunnen worden; en (iii) of het gestelde bruto historisch rendement van 7% het percentage
per datum uitkeringbetreft.
Gelet op de hoge drempel voor het aannemen en de schending van een bijzondere zorgplicht, en de stelplicht en bewijslast die ten aanzien daarvan op [eiseres] rust, had het op de weg gelegen van [eiseres] om haar beroep hierop concreter te onderbouwen.
5.111. Verder stelt [eiseres] dat Allianz tekort is geschoten in haar waarschuwingsplicht ten aanzien van het zogenaamde hefboom- en inteereffect. Volgens Allianz heeft dit effect zich bij de overeenkomsten van [eiseres] echter niet voorgedaan.
5.112. De kantonrechter begrijpt dat [eiseres] stelt dat Allianz haar bijzondere zorgplicht heeft geschonden door niet te waarschuwen voor het hefboom- en inteereffect.
De kantonrechter overweegt dat een voorbeeld van een bijzonder risico bij beleggingsverzekeringen waarvoor in de jurisprudentie een waarschuwingsplicht wordt aanvaard het voortijdig kunnen eindigen van een verzekering door het zogenoemde hefboom- en inteereffect betreft. [37]
5.113. Het door [eiseres] gestelde (negatieve) hefboom- en/of inteereffect houdt verband met de wijze waarop de premie voor de overlijdensrisicodekking wordt berekend. Bij de universal life constructie wordt uitsluitend het verschil tussen de verzekerde uitkering bij overlijden en de in de beleggingsverzekering opgebouwde waarde verzekerd. De overlijdensrisicopremie die verschuldigd is, wordt alleen over dit verschil berekend. Als de poliswaarde achterblijft, is meer overlijdensrisicopremie verschuldigd, hetgeen in mindering komt op de opgebouwde waarde waardoor deze verder achterblijft. Het inteereffect kan optreden wanneer sprake is van een overlijdensrisicodekking die (in verhouding tot de bruto premie) dusdanig hoog is dat meer participaties moeten worden onttrokken dan waarvan sprake zou zijn geweest zonder hefboomeffect, zodat uiteindelijk per saldo van de premie niet of nauwelijks inleg resteert. Het omgekeerde kan zich ook voordoen: bij goede beleggingsresultaten daalt de premie, waardoor een groter deel van de inleg kan worden belegd en het positieve effect toeneemt.
5.114. Allianz betwist de stelling van [eiseres] dat dit effect zich bij haar polis heeft voorgedaan. [eiseres] heeft haar standpunt vervolgens niet nader onderbouwd. Hoewel de door [eiseres] verschuldigde overlijdensrisicopremie werd berekend volgens de universal life constructie, is de kantonrechter niet gebleken dat het hefboom- en inteereffect zich bij haar polis heeft voorgedaan. Dat [eiseres] hiervoor had moeten worden gewaarschuwd, is daarom niet gebleken.
5.115. Naar het oordeel van de kantonrechter is verder niet gebleken dat Allianz anderszins te kort is geschoten in een bijzondere zorgplicht. Door [eiseres] is ook niet concreet gesteld op welke wijze anders dan hierboven al genoemd sprake zou zijn van een schending van de bijzondere zorgplicht.
Conclusie bijzondere zorgplicht
5.116. De kantonrechter is van oordeel dat er geen sprake is van een schending van de waarschuwingsplicht in het kader van een op Allianz rustende bijzondere zorgplicht.
Is er sprake van onrechtmatig handelen door Allianz?
5.117. Ten slotte beroept [eiseres] zich op onrechtmatig handelen. Zij grijpt hierbij terug op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid en de eerder genoemde informatieplicht.
Volgens Allianz heeft [eiseres] zich daarbij ten onrechte niet uitgelaten over het causaal verband, zodat ook deze vordering moet worden afgewezen. Overigens is daarvan geen sprake, omdat niet aannemelijk is dat [eiseres] de verzekering niet zou hebben afgesloten als zij meer informatie zou hebben ontvangen. Ook heeft [eiseres] haar schade niet aannemelijk gemaakt, want zij zou niet beter af zijn geweest als zij een andere keuze zou hebben gemaakt, aldus Allianz.
5.118. De kantonrechter stelt vast dat [eiseres] haar stellingen wat betreft de beweerdelijke onrechtmatige handelingen van Allianz niet nader heeft onderbouwd. Dat Allianz gebruik heeft gemaakt van onredelijk bezwarende bedingen of dat sprake is geweest van schending van informatie- of zorgplichten is hiervoor niet vast komen te staan. Andere gedragingen of nalaten zijn niet gesteld en ook niet gebleken. De kantonrechter ziet daarom geen grond om tot het oordeel te komen dat sprake is geweest van onrechtmatig handelen door Allianz.
Conclusie en proceskostenveroordeling
5.119. De uiteindelijke conclusie is dan dat alle vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen.
5.120. [eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Allianz worden begroot op:
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2 punten × € 543,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.188,00
5.121. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
6.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 1.188,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.M. Janssen en in het openbaar uitgesproken door
mr. E.J.C. Adang op 11 september 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad 8 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9615, r.o. 3.4
2.productie 13 bij dagvaarding
3.Hoge Raad 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4600, r.o. 4.3.1-4.3.2
4.productie 11.1 bij dagvaarding
5.gerechtshof ’s-Hertogenbosch 31 oktober 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4682, r.o. 7.7.
6.Holleman / De Klerk, ECLI:NL:HR:1981:AG4267
7.HR 20 november 1981, NJ 1982, 517, annotatie C.J.H. Brunner, onder 1
8.NJkort 1992, 8, aangehaald in Groene Serie Verbintenissenrecht, aantekening 2
9.HR 25 april 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9329
10.HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158 (Haviltex)
11.NN arrest, r.o. 6.6 en 6.27
12.Vgl: Aegon arrest, r.o. 6.95, NN arrest, r.o. 4.1. met een verwijzing naar r.o. 7.1. en 7.2 van het tussenarrest van 31 maart 2020 (ECLI:NL:GHDHA:2020:543); rechtbank Gelderland, 24 juni 2020 (ECLI:NL:RBGEL:2020:3039) r.o. 4.15.3.
13.Zowel de algemene voorwaarden bij de eerste polis (DI 8702) als de derde polis (DI 9003).
14.gerechtshof Den Haag 26 september 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1852 (Aegon), r.o. 6.344
15.Vgl: Conclusie Hartlief 14 oktober 2021, ECLI:NL:PHR:2021:973, nr. 4.15 (verwijzing naar de Ombudsman Financiële Dienstverlening in zijn Aanbeveling OFD).
16.dagvaarding, randnummer 61
17.Aegon arrest, r.o. 6.344
18.Conclusie AG 14 oktober 2021, ECLI:NL:PHR:2021:973, 6.4.
19.gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 29 januari 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:813, r.o. 3.7; rechtbank Midden-Nederland 11 maart 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:905, r.o. 3.40, conclusie AG 14 oktober 2021, ECLI:NL:PHR:2021:973, 4.1. ev
20.Vgl: rechtbank Den Haag 28 juni 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:7072, NN arrest, r.o. 11.9
21.NN arrest, r.o. 11.9.: “
22.Zowel de algemene voorwaarden bij de eerste polis (DI 8702) als de derde polis (DI 9003)
23.rechtbank Rotterdam, 27 maart 2019 (ECLI:NL:RBROT:2019:2350), r.o. 4.85
24.Zie hiervoor producties 8, 11.14 en 13 bij dagvaarding
25.Commissie van Beroep KiFiD 23 november 2020 ( [nummer 4] , r.o. 3.1.6.) en gerechtshof Den Haag 26 september 2023 (ECLI:NL:GHDHA:2023:1852, r.o. 6.78)
27.Aegon arrest, r.o 6.78
28.gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 31 oktober 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4682, r.o. 7.2.
29.HR 25 april 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9329
30.rechtbank Midden-Nederland 9 maart 2016 (ECLI:NL:RBMNE:2016:1107, r.o. 4.20) en rechtbank Rotterdam 19 juli 2017 (ECLI:NL:RBROT:2017:5654, r.o. 4.18 en 4.24)
31.Aegon arrest, r.o. 6.239
32.Aegon arrest, r.o. 6.245
33.HvJ EU 29 april 2015, ECLI:EU:C:2015:286
34.Aegon arrest, r.o. 6.242
35.rechtbank Den Haag 28 juni 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:7072, r.o. 2.48, Aegon arrest r.o. 6.133
36.Aegon arrest, r.o. 6231. In het Aegon arrest heeft het hof deze vraag ontkennend beantwoord ten aanzien van het crash risico en het fata morgana risico.
37.Vgl. Aegon arrest, r.o. 6.232, en de aldaar genoemde verwijzingen naar: rechtbank Noord-Holland, ECLI:NL:RBNHO:2017:10528, r.o. 4.47- 4.51 en Commissie van Beroep (Kifid) 2017-037, onder 4.16 – 4.18