Om met dat laatste punt te beginnen, het hof volgt Aegon in haar stelling dat de ten tijde van het afsluiten van de verzekeringen (in de periode 1988-1998) heersende rechtsopvattingen (de open normen) niet meebrachten dat Aegon [appellanten] ten aanzien van deze verzekeringen had moeten informeren over het inhouden van risicopremie en kosten op de te betalen premie. Anders dan [appellanten] stelt, rustte op verzekeraars in die tijd niet (zonder meer) een plicht om informatie te geven over de inhouding van kosten (dan wel risicopremie) en/of om duidelijk te maken welk nettobedrag werd belegd. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Als gezegd legden de Riav 1994 noch de CRR 1996 de verplichting op om inzage te geven in de kosten. Bij brief ontvangen op 26 mei 1997 (Aanhangsel Handelingen II 1996/97, nr. 1265, p. 2585-2586) antwoordt de minister van Financiën op een Kamervraag over de inzichtelijkheid van de door verzekeraars in rekening gebrachte kosten dat het kostenaspect in de CRR 1996 buiten beschouwing is gelaten en dat de Verzekeringskamer in nauw overleg met zijn ministerie een onderzoek is gestart naar de naleving van de Riav 1994, waarbij tevens wordt geïnventariseerd welke informatie ten aanzien van voorbeeldrendementen, risicobandbreedtes en productkosten aan de consument wordt verstrekt.
Het door de minister van Justitie genoemde onderzoek heeft geresulteerd in een onderzoeksrapport Informatieverstrekking aan verzekeringnemers, opgemaakt door de Pensioen- en Verzekeringskamer (PVK) en op 17 maart 1998, nadat de Ombudsman Levensverzekering en de Consumentenbond positief hadden gereageerd op de (concept) rapportage, aan de minister aangeboden (zie Kamerstukken II 1997/98, 25 600 IXB, nr. 19). Uit het onderzoek bleek dat in 56% van de 95 onderzochte beleggingsverzekeringen (van 32 verzekeringsmaatschappijen) administratie- en poliskosten niet werden vermeld. De PVK adviseerde de minister om de Riav 1994 aan te passen, maar wat betreft de weergave van in rekening te brengen kosten, luidde het advies dat slechts kosten die niet in de voorbeeldkapitalen zijn verwerkt, apart zouden moeten worden vermeld.
Vervolgens is met ingang van 1 oktober 1998 (en met instemming van de Consumentenbond) de CRR 1998 in werking getreden. Om de verzekeringnemer beter inzicht te geven in het risico en de kosten van een beleggingsverzekering, worden daarin strengere eisen gesteld aan rekenvoorbeelden (kosten en inhoudingen moesten daarin worden verwerkt), waarmee ook de vergelijkbaarheid van die beleggingsverzekeringen wordt bevorderd (zie voormelde Kamerstukken – een brief van de minister van Financiën van 2 april 1998). Afzonderlijke vermelding van de (hoogte van) kosten maakte van die door de minister beoogde wijziging geen deel uit. Immers de op 1 januari 1999 in werking getreden Riav 1998 (ter uitvoering van artikel 31 en bijlage II van de inmiddels gewijzigde Derde Levensrichtlijn 2002/83/EG) verplichtte niet tot afzonderlijke vermelding van in het voorbeeldkapitaal verwerkte kosten. In de toelichting op artikel 2 lid 2 sub q, r en s van de Riav 1998 komt duidelijk naar voren dat de minister van mening was dat aan die (geïmplementeerde) normen invulling werd gegeven door de CRR 1998. Door het geven van rekenvoorbeelden waarin de kosten en inhoudingen zijn verwerkt, werd invulling gegeven aan de verplichting de verzekeringnemer inzicht te geven hoe inhoudingen en kosten zijn rendement en de uiteindelijke uitkering kunnen beïnvloeden en tevens van het beleggingsrisico en in hoeverre dat voor zijn rekening komt (zie voor de Riav 1998 en bijbehorende toelichting: Staatscourant 1998, nr. 134).
De indirecte weergave van de kosten en risicopremies is daarmee door de nationale wetgever (met het oog op de vergelijkbaarheid tussen beleggingsverzekeringen van verschillende verzekeraars) ook in 1998 nog als een juiste wijze van informatie over de hoogte van de kosten en risicopremies van beleggingsverzekeringen aanvaard (met uitzondering van naast de bruto-premie in rekening gebrachte kosten). Gesteld noch gebleken is dat de nationale wetgever daarmee in strijd met het geldende communautaire recht heeft gehandeld.
Uit voormelde (EG- en nationale) regelgeving, de toelichting op de Riav 1998, de goedkeuring van de adviesrapportage die heeft geleid tot vaststelling van de Riav 1998 door de Ombudsman Levensverzekering en de Consumentenbond en het feit dat bij het in 1997 in overleg met de Minister van Financiën uitgevoerde onderzoek door de PVK is gebleken dat in de meerderheid van de onderzochte beleggingsverzekeringen geen melding is gemaakt van administratie- en poliskosten, leidt het hof af dat in de periode 1988-1998 op grond van algemene opvattingen in het maatschappelijk verkeer nog geen (algemene) verplichting bestond om (toekomstige) verzekeringsnemers inzicht te geven in de kosten en risicopremie wanneer (zoals in het onderhavige geval) voorbeeldkapitalen zijn getoond, waarin rekening is gehouden met alle kosten en premies.
[appellanten] heeft ook onvoldoende andere feiten en omstandigheden genoemd die de conclusie kunnen dragen dat open normen meebrachten dat op Aegon ten tijde van het afsluiten van de onderhavige verzekeringen voor deze verzekeringen, waarbij de verstrekte voorbeeldkapitalen ook al rekening hielden met kosten en premies, een verdergaande informatie- en/of waarschuwingsplicht rustte dan uit de destijds geldende regelgeving voortvloeide. Daarbij speelt voor het hof een belangrijke rol dat de betreffende verzekeringen een duidelijk aanwezige verzekeringsrechtelijke component kenden, met een gegarandeerde minimumuitkering bij overlijden en bij leven. De stelling van [appellanten] dat deze verzekeringen slechts in naam verzekeringen waren en materieel beleggingsproducten volgt het hof niet.