Uitspraak
25 april 1986.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 april 1986 uitspraak gedaan over de rechtsgeldigheid van een kettingbeding in algemene voorwaarden, dat door de Gemeente Smilde en N.V. Recai aan eiser was opgelegd. Eiser had in 1977 en 1978 een perceel bouwgrond gekocht van de Gemeente, waarbij een beding was opgenomen dat hem verplichtte zijn woning aan te sluiten op een centrale antenne-inrichting. Eiser vorderde dat dit beding nietig zou worden verklaard, omdat hij meende dat het beding onredelijk bezwarend was en in strijd met de goede trouw. De Rechtbank te Assen had zijn vorderingen ontzegd, en het Gerechtshof te Leeuwarden had dit vonnis bekrachtigd.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof een onjuiste maatstaf had gehanteerd bij de beoordeling van de goede trouw. De Hoge Raad benadrukte dat bij de beoordeling van de vraag of het beroep op een beding in strijd is met de goede trouw, verschillende omstandigheden in acht moeten worden genomen, waaronder de aard van het beding en de maatschappelijke positie van de partijen. De Hoge Raad concludeerde dat de Gemeente en Recai in strijd met de goede trouw handelden door zich op het beding te beroepen, omdat zij geen omstandigheden hadden gesteld die rechtvaardigden dat het beding niet onredelijk bezwarend was.
De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Hof en het vonnis van de Rechtbank, verklaarde voor recht dat de Gemeente en Recai in strijd met de goede trouw handelden, en bepaalde dat de aansluiting van eiser op de centrale antenne-inrichting slechts op gebruikelijke voorwaarden kon plaatsvinden. Tevens werd hen verboden om op grond van het beding boetes te innen. De kosten van de gedingen werden aan de Gemeente en Recai opgelegd.