De Rechtbank heeft haar afwijzing van de reconventionele vordering niet voldoende gemotiveerd, zeker voor zover dit betreft de vermeerderde vordering wegens opzettelijke wanprestatie van Haviltex, die daarmede, indien en voor zover opzet bewezen moet worden geacht, tevens onrechtmatige daad oplevert.".
Bij zijn thans bestreden arrest heeft het Hof het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd, daartoe overwegende:
"1) dat tegenover de anders luidende stellingen van Haviltex, waaronder de stelling dat [eisers] Oost-Indisch doof bleven, [eisers] in prima niet hebben gesteld, terwijl dit ook niet op andere wijze is gebleken, dat zij op de brieven van 16 juni 1976 en 22 november 1976 zijdens Haviltex hebben gereageerd of dat zij aanspraak hebben gemaakt op feitelijke teruggave van de in het geding zijnde machine;
"2) dat de Rechtbank derhalve terecht - en zonder dat hiertoe nodig was het relevante karakter van voormelde brieven vast te stellen, of te onderzoeken - in het bestreden vonnis heeft overwogen dat bedoeld niet-reageren en geen-aanspraak-maken als onvoldoende weersproken tussen partijen vaststond;
"3) dat [eisers] ook in hoger beroep niet hebben gesteld, terwijl dit ook niet op andere wijze in hoger beroep is gebleken, dat en op welke wijze zij op die brieven gereageerd hebben of aanspraak hebben gemaakt op feitelijke levering, doch integendeel in hun toelichting op hun vierde grief hebben gesteld, dat zij geen gevolg behoefden te geven aan de brief van 16 juni 1976 en ook niet aan die van 22 november 1976;
"4) dat de eerste onder de feiten reeds geciteerde grief derhalve faalt;
"5) dat [eisers] zich, zowel in de toelichting op hun tweede grief - zich richtend tegen de overweging van de Rechtbank dat Haviltex het recht had de overeenkomst ontbonden te verklaren - als in die op de derde grief - zich richtend tegen de in dezelfde passage voor komende overweging van de Rechtbank dat die ontbondenverklaring zonder opgave van redenen kon geschieden -, beroepen op de bedoelingen van partijen, te weten de bedoeling het contract - zulks zonder terugwerkende kracht – door terugkoop van de machine te kunnen beëindigen indien voor de beëindiging relevante gronden aanwezig waren;
"6) dat de bewoordingen van de overeenkomst echter duidelijk zijn en een, zuiver taalkundige, uitleg – zoals ook door de Rechtbank gegeven - van de, in der partijen overeenkomst opgenomen, bijzondere bepaling sub a), mede gezien de bijzondere bepaling sub d) (luidende: "Verkopers hebben tot eind 1976 het recht de machine tegen contante betaling van de door kopers betaalde prijs terug te kopen indien [eiser 2] niet meer bij Haviltex in dienst is"), geen leemte laat in de regeling van de verhouding van partijen, meer speciaal die met betrekking tot hun recht tot beëindiging van de overeenkomst;
"7) dat dus niet met een beroep op de veronderstelde bedoeling van partijen kan worden afgeweken van de bewoordingen van der partijen overeenkomst, hetgeen niet anders wordt doordat Haviltex - naar zij in appel terecht stelt: ten overvloede - in de loop van het geding gronden heeft vermeld waarom zij de overeenkomst ontbonden wenste te zien;
"8) dat de tweede en derde grief derhalve geen doel treffen;
"9) dat, zoals ten aanzien van de eerste grief reeds is overwogen, de Rechtbank terecht heeft vastgesteld dat [eisers] niet op brieven hebben gereageerd of teruggave van de machine hebben geëist;
"10) dat daarenboven door [eisers] geen grief is opgeworpen tegen de overweging van de Rechtbank: "Wat daar van zij, nu [eiser 1] en [eiser 2] niet op de brieven hebben gereageerd en niet hunnerzijds teruggave van de machine hebben geëist onder het aanbod van vervangende zekerheid, hebben zij berust in de wijze, waarop Haviltex heeft gemeend voor de richtige terugbetaling zekerheid te mogen eisen", zodat de door de Rechtbank aangegeven berusting tussen partijen vaststaat;
"11) dat dit met zich brengt dat [eisers] bij hun vierde grief, zich richtend tegen de overweging dat Haviltex retentierecht heeft uitgeoefend, geen belang hebben en de grief derhalve gepasseerd dient te worden, temeer nu deze overweging voor de beslissing van de Rechtbank geenszins van node is;
"12) dat, blijkens hun toelichting daarop, [eisers] in hun vijfde grief allereerst betogen, dat van ontbondenverklaring geen sprake was, zulks echter, gezien het ten aanzien van de tweede grief overwogene, ten onrechte;
"13) dat [eisers] daarnevens als onjuist aanmerken dat eerst in 1977 de vaststelling van de met de machine behaalde winst zou kunnen plaatsvinden, daar de winst ook per andere tijdseenheid en op andere wijze zou kunnen worden vastgesteld, dit echter eveneens ten onrechte alleen reeds omdat der partijen overeenkomst onder het hoofd betaling onder meer bepaalt dat de winstdeelneming te betalen is "na klaarkomen van het accountantsrapport van het voorafgaande boekjaar, waarin koper de afzonderlijke berekening van de nettowinst op het met deze machine gesneden bloemenschuim zal laten opnemen", uit welke bepaling niet anders geconcludeerd kan worden dan dat de betreffende winst eerst na afloop van het boekjaar bepaald zou worden, derhalve voor het eerst in 1977;
"14) dat dan ook de vijfde grief faalt;
"15) dat [eisers] in prima, na aanvankelijk gesteld te hebben dat de machine aan [B] was verkocht of verhuurd en nadat Haviltex deze stellingen had betwist, niet meer op die gestelde verkoop zijn teruggekomen, terwijl zij ook in appel slechts aanvoeren dat de activiteiten en het gebruik van de machine aan [B] werden opgedragen en derhalve aangenomen moet worden dat [eisers] de aanvankelijk gestelde verkoop slechts als een vermoeden hebben gelanceerd en dat zij hun stelling te dezer zake niet langer hebben gehandhaafd;
"16) dat [eisers] dan ook, temeer nu van verkoop van de machine al evenmin anderszins gebleken is, bij hun zesde grief - gericht tegen de ten overvloede gegeven overweging wat rechtens zou zijn indien Haviltex de machine zou hebben verkocht - geen belang hebben en ook deze grief gepasseerd dient te worden;
"17) dat de zevende grief al evenmin doel treft nu deze grief uitgaat van een onjuiste lezing van het bestreden vonnis;
"18) dat immers de Rechtbank, - er van uitgaande dat Haviltex de machine als zekerheid onder zich heeft gehouden en na geoordeeld te hebben dat uit het gestelde doch betwiste gebruik van de machine niet kan worden afgeleid dat Haviltex is teruggekomen op haar wens de overeenkomst te ontbinden, - overweegt dat een dergelijk terugkomen wèl zou kunnen volgen uit verkoop door Haviltex van de machine, waarna de Rechtbank tenslotte overweegt dat deze door [eisers] gestelde doch door Haviltex betwiste verkoop - en derhalve niet, zoals [eisers] in hun grief stellen, het eveneens aangevoerde doch reeds aan de orde geweest zijnde gebruik door Haviltex - als niet serieus, aldus begrijpt het Hof het woord gissing, terzijde gesteld en het daarop gegronde verweer verworpen moet worden zulks gezien het vooroverwogene terecht;
"19) dat [eisers] in hun achtste grief de Rechtbank verwijten te zijn voorbijgegaan aan hun verweer dat het door Haviltex gebruik maken van de mogelijkheid om de machine terug te verkopen in de gegeven omstandigheden in strijd was met de goede trouw;
"20) dat [eiser 1] c.s. in prima zowel hebben gesteld: "dat verder nooit een redelijke grond is opgegeven voor het verzoek tot teruggave, hetgeen niet te rijmen is met de goede trouw" alsmede hebben gesteld: "Een teruggave zonder gegronde reden zou dan ook in strijd zijn met de goede trouw en met de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij";
"21) dat deze stellingen impliceren dat [eisers] als enige omstandigheid dat teruggave in strijd zou zijn met de goede trouw aanvoeren, dat de teruggave zonder opgave van (gegronde) redenen plaatsvond;
"22) dat echter - naar bij de bespreking van de derde grief is overwogen - de Rechtbank terecht, mede gezien het sub d) van de bijzondere voorwaarden overeengekomene, heeft beslist dat Haviltex zonder opgave van redenen de overeenkomst ontbonden mocht verklaren, met als gevolg teruggave van de machine;
"23) dat daarmede dan ook tevens - en anders dan in de grief gesteld - door de Rechtbank het op strijd met de goede trouw - omdat geen redenen waren vermeld – gegronde verweer van [eisers] is verworpen;
"24) dat door [eisers] in appel geen (andere) feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die, indien bewezen, tot de conclusie zouden moeten leiden, dat onder die omstandigheden de ontbondenverklaring in strijd met de goede trouw plaatsvond;
"25) dat dan ook de achtste grief verworpen dient te worden;
"26) dat, mede gezien het vorenoverwogene, de Rechtbank niet behoefde toe te komen aan de vaststelling, door middel van een bewijsopdracht aan [eisers] , van mogelijke tussen partijen in geschil zijnde, doch voor de te geven beslissing niet relevante, feiten en omstandigheden, terwijl daarnevens de Rechter geenszins verplicht is een comparitie van partijen te gelasten doch de wenselijkheid van een dergelijke comparitie geheel aan het oordeel van de rechter is overgelaten;
"27) dat derhalve de negende grief eveneens verworpen dient te worden, temeer nu [eisers] in hoger beroep - op grond waarvan ook het in appel gedane bewijsaanbod gepasseerd moet worden - niet hebben aangegeven welke, mogelijk tot een andere beslissing leidende, feiten en/of omstandigheden zij willen aantonen, noch door welke getuigen zij zich voorstellen dit te doen;
"28) dat de Rechtbank, door te overwegen dat Haviltex, ook niet tot het moment waarop zij (geoorloofd) van het recht van ontbondenverklaring gebruik heeft gemaakt, verplicht kan worden geacht nog uitvoering aan de overeenkomst te geven in die zin, dat zij nog verplicht zou zijn 10% van de tot dan met de machine behaalde winst af te staan - tegen welke overweging geen grief is opgeworpen -, genoegzaam haar afwijzing van de reconventionele vordering heeft gemotiveerd ook voor wat betreft de vermeerderde vordering wegens, als onrechtmatige daad aangemerkte, opzettelijke wanprestatie, hebbende toch [eisers] het opzettelijk doen derven van het — ingevolge de hiervoor vermelde overweging niet verschuldigde - winstaandeel als de wanprestatie aangemerkt;
"29) dat de tiende grief van [eisers] dan ook niet tot het gewenste doel kan voeren;
"30) dat de verwerping van alle door [eisers] opgeworpen grieven moet leiden tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, zulks onder verwijzing van [eiser 1] c.s. in de op het hoger beroep gevallen proceskosten;";
Overwegende dat [eisers] deze uitspraak bestrijden met het volgende middel van cassatie:
"Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan niet-inachtneming nietigheid meebrengt, in het bijzonder van de artikelen 1274, 1279, 1302, 1374, 1375, 1378, 1493, 1499, 1524, 1545, 1568, 1576q, 1576s, 1576t en 1652 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede 48, 59 en 334 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, door te overwegen en op grond daarvan recht te doen, gelijk in voormeld arrest is omschreven, ten onrechte, om een of meer van de navolgende (zo nodig in onderling verband en samenhang te lezen) redenen:
I. In cassatie is de positie aldus, dat [eisers] bij overeenkomst van 2 februari 1976 een machine voor het snijden van steekschuim hebben verkocht aan Haviltex. Het contract behelsde een "annuleringsclausule", waarvan Haviltex op 16 juni 1976 en 22 november 1976 gebruik heeft gemaakt.
Haviltex vorderde de koopprijs terug, de verkopers hebben bestreden dat in casu een beroep op de annuleringsclausule mogelijk zou zijn en hebben in reconventie (subsidiair) vergoeding geëist van de met de machine behaalde winst. Tussen partijen staat vast, dat alle brieven en ook het koopcontract door niet-juristen zijn opgesteld, vergelijk rechtsoverweging 14 van het bestreden arrest.
A) Geklaagd wordt in de eerste plaats over de beslissing in de rechtsoverwegingen 5 tot en met 8, waar het Hof de grieven sub 2 en 3 behandelt. Door de verkopers was betoogd, dat een beroep op de annuleringsclausule niet zonder opgaaf van redenen kon geschieden en dat in elk geval ontbinding van de overeenkomst geen terugwerkende kracht had, zodat de in het contract vervatte "winstvergoedingsclausule" zijn gelding behield. Dit betoog heeft het Hof in de rechtsoverwegingen 6 en 7 afgewezen, omdat een "zuiver taalkundige" uitleg van de overeenkomst geen leemte laat in de regeling van de verhouding van partijen en dus niet kan worden afgeweken van de bewoordingen van de overeenkomst, die naar het oordeel van het Hof "duidelijk" zijn.
Deze beslissing is onjuist, omdat de vraag of in een contractuele regeling een leemte is gelaten van juridische aard is. Daarom kan niet worden volstaan met een "zuiver taalkundige" uitleg van de overeenkomst, maar moet aan de hand van juridische maatstaven worden beoordeeld of zo'n leemte aanwezig is. Nu van een dergelijke juridische beoordeling en/of interpretatie niet gebleken is kan de beslissing in rechtsoverweging 6 niet in stand blijven.
B) Bovendien is rechtsoverweging 6 in elk geval onbegrijpelijk en innerlijk tegenstrijdig, omdat het Hof ter illustratie van de duidelijkheid van de overeenkomst een beroep doet op de door de Rechtbank gegeven beslissing, terwijl in rechtsoverweging 18 door die Rechtbank wel degelijk een leemte in de overeenkomst is geconstateerd, nu de Rechtbank erop wijst, "dat in de overeenkomst er niet over is gerept hoe in geval van teruggave van de machine diende te worden gehandeld met het nog niet betaalde gedeelte van de koopprijs (het winstaandeel)".
Dat betekent (of zou kunnen betekenen) dat partijen de hele verrekening in geval van ontbinding ongeregeld hebben gelaten, zodat wel degelijk een leemte in het contract aanwezig is, of kan zijn. In dit verband zij gewezen op de artikelen 1576s en 1576t van het Burgerlijk Wetboek, uit welke artikelen blijkt van de betekenis die de wetgever aan het vraagstuk van de verrekening heeft gehecht. Die betekenis is in het algemeen van belang, ook buiten het toepassingsgebied van voornoemde artikelen.