Conclusie
1.Inleiding
2.Waar het in cassatie om gaat
reformatio in peius-beginsel en verbazing wekt. Het derde middel klaagt dat de bewezenverklaarde wetenschap ontoereikend is gemotiveerd. Allereerst rijst echter nog nadrukkelijk een vraag naar de ontvankelijkheid van het cassatieberoep.
3.De ontvankelijkheid van het cassatieberoep
de strafgriffie van het hof machtigt om het cassatieberoep namens de verdachte te doen instellen. Deze brief bevat een handtekening (leesbaar is de naam “ [betrokkene 3] ”) voorzien van de afkorting “I.O.”;
NJ2010/102 m.nt. Borgers geoordeeld dat een door de verdachte bepaaldelijk gevolmachtigde advocaat op de wijze van art. 450 lid 3 Sv beroep in cassatie kan instellen door een daartoe strekkende schriftelijke bijzondere volmacht aan een griffiemedewerker te verlenen. De schriftelijke bijzondere volmacht waarmee de advocaat een griffiemedewerker volmachtigt om cassatieberoep in te stellen moet de verklaring van de advocaat bevatten dat hij door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van cassatieberoep. [1] Voorts moet de volmacht zijn “voorzien van ondertekening door de advocaat”. [2] De ratio van het vereiste dat op de volmacht de handtekening van de advocaat staat, is het waarborgen van de authenticiteit van de volmacht. [3]
NJ2024/115 m.nt Reijntjes, HR 30 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:91, en HR 30 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:92 hield de Hoge Raad – onder meer – het verzuim voor gedekt dat de e-mail van de advocaat aan de griffie van de rechtbank niet was voorzien van een handtekening van de advocaat. Van belang daartoe was dat in deze zaken namens de klaagster resp. klagers een cassatieschriftuur was ingediend door onder meer dezelfde advocaat die de e-mail aan de griffie had verzonden en hieruit moest worden afgeleid dat aan de onvolkomen volmacht bij het instellen van het cassatieberoep de wens van de verdachte ten grondslag heeft gelegen om op rechtsgeldige wijze cassatieberoep in te stellen. [4]
NJ2013/416 m.nt. Borgers neergelegde eis dat “namens de verdachte een cassatieschriftuur is ingediend door een advocaat die heeft verklaard daartoe door de verdachte bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd”. De Hoge Raad besteedde geen aandacht aan de ontvankelijkheid van het cassatieberoep en ging over tot het bespreken van de middelen, hetgeen impliceert dat de Hoge Raad het cassatieberoep ontvankelijk achtte. [6]
4.Het eerste middel
NJ2016/40 m.nt. Mevis zag het verzoek – het betrof in dit geval een cassatie in het belang der wet – bijvoorbeeld specifiek op zaken waarin het strafrecht voor jeugdigen is toegepast. In dit arrest overwoog de Hoge Raad het volgende:
5.Het tweede middel
reformatio in peius-beginsel en dat de straf verbazing wekt.
Oplegging van straf
reformatio in peius-beginsel is gehandeld. Volgens de steller van het middel zou dit in het bestuursrecht en civiele recht geldende beginsel zich in het strafrecht niet slechts moeten beperken tot herzieningen (art. 471 Sv) maar zich ook tot het hoger beroep moeten uitstrekken.
reformatio in peius-beginsel [11] , aangezien dit adagium – zoals de steller van het middel zelf ook erkent – niet geldt voor de behandeling van strafzaken in hoger beroep. [12] In strafzaken bergt het instellen van hoger beroep door de verdachte het risico in zich dat het hof een zwaardere straf oplegt, ofwel: “appelleren is riskeren”. Zoals het zogenoemde “
Verbot der Verschlechterung” in § 331 (inzake “
Berufung”) en § 358 II (inzake “
Revision”) van de Duitse Strafprozeßordnung illustreert, is op zichzelf denkbaar dat een verbod van
reformatio in peiusook voor het hoger beroep in strafzaken tot uitgangspunt wordt genomen. [13] De gedachte in Duitsland is dat verdachtes keuze om wel of niet hoger beroep in te stellen, niet mag worden beïnvloed door de vrees dat hij een zwaardere straf krijgt opgelegd. [14] De erkenning daarvan voor het hoger beroep zou echter aanzienlijke consequenties kunnen hebben. Zo zou een dergelijk verbod de ruimte voor de appelrechter om tot een passende strafoplegging te komen beperken en zou daarvan een zekere aanzuigende werking op het instellen van appel kunnen uitgaan. Zoals het er thans uitziet wil de wetgever dergelijke effecten ook voor het nieuwe Wetboek van Strafvordering niet aanvaarden. [15] Het ligt ook daarom niet voor de hand om een algemeen verbod van
reformatio in peiusvoor het hoger beroep in strafzaken thans in de rechtspraak tot stand te brengen.
NJ2013/467 m.nt. Keulen afwijzend heeft geoordeeld over de stellingen dat de verdachte in een alleen door hem ingesteld hoger beroep erop mag vertrouwen dat diens bezwaren tegen het in eerste aanleg gewezen vonnis voorwerp van beraadslaging zullen zijn en derhalve geen zwaardere straf zal worden opgelegd dan in eerste aanleg is bepaald en het de appelrechter in zo een alleen door de verdachte ingesteld hoger beroep niet vrijstaat om een zwaardere straf op te leggen dan nadat hij de procespartijen in de gelegenheid heeft gesteld zich daarover uit te laten. Volgens de Hoge Raad vindt die opvatting geen steun in enige regel van Nederlands recht, terwijl voorts het opleggen van een zwaardere straf dan waarover partijen zich ter terechtzitting in hoger beroep hebben uitgelaten niet onverenigbaar met de in art. 6 EVRM belichaamde beginselen van een eerlijk proces. De enkele stelling van de steller van het middel dat het
reformatio in peius-beginsel ook in strafzaken in hoger beroep zou moeten gelden, maakt het voorgaande niet anders.
6.Het derde middel
[E] BV, met de omschrijving ‘Investering [B] Ltd’ en een rekeningnummer van hemzelf. Naar deze rekeningen is op 13 mei 2013 respectievelijk £ 67.750,19 en € 1.906,48 overgemaakt.
[H] BV, met de omschrijving ‘Investering [B] Ltd’ en een rekeningnummer van hemzelf. Naar deze rekeningen is op 5 juni 2013 respectievelijk £ 67.972,49 en € 3.799,10 overgemaakt.
[F], met als omschrijving: ‘Aankoop 150 IPhone 5 16gb [B] ’ en een rekeningnummer van hemzelf. Naar deze rekeningen is op 5 juli 2013 respectievelijk £ 67.503,59 en € 3.807,56 overgemaakt.
[D], met als omschrijving ‘Aankoop staal’ en een rekeningnummer van hemzelf. Naar deze rekeningen is op 18 juli 2013 respectievelijk £ 67.149,89 en € 3.757,01 overgemaakt.
M.V.
vanuit Nederlandgrote hoeveelheden
buitenlandsemuntstukken onder ongebruikelijke omstandigheden worden aangeleverd – niet via officiële instanties, maar via via – en bovendien onbeveiligd, in een schuur, terwijl sprake is van een kostbare lading, worden bewaard en op niet transparante wijze – door middel van betalingen aan steeds weer andere vennootschappen, dan wel in goud of telefoons, zonder verwijzing naar de munthandel – worden verhandeld, tot de conclusie leidt dat [verdachte] wist dat sprake was van vals geld. Dat de munten aan een controle door [A] zijn onderworpen en kennelijk niet als vals zijn aangemerkt, zegt wellicht iets over de kwaliteit van de controle en/of de kwaliteit van de namaak, maar doet niet af aan uit voornoemd samenstel volgende wetenschap. Dat geldt evenzeer voor de stelling dat er meer aanbieders in Britse ponden zouden zijn.”