ECLI:NL:HR:2024:91

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
23/02497
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking Hoge Raad inzake ontvankelijkheid cassatieberoep en volmachtseisen

In deze tussenbeschikking van de Hoge Raad van 30 januari 2024, met zaaknummer 23/02497, wordt de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van klager beoordeeld. Klager, geboren in 1980, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 mei 2023. De zaak betreft een klaagschrift op basis van artikel 5.1.11 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, waarbij beslag is gelegd op goederen onder een vennootschap waar klager werkzaam is, naar aanleiding van rechtshulpverzoeken van Amerikaanse autoriteiten. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het cassatieberoep, vanwege een gebrekkige volmacht.

De Hoge Raad onderzoekt of de volmacht van de advocaat aan de griffiemedewerker voldoet aan de eisen van artikel 450 van het Wetboek van Strafvordering. De volmacht moet een verklaring bevatten dat de advocaat door klager bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van het beroep. De Hoge Raad stelt vast dat de e-mail van de advocaat aan de griffie niet de vereiste verklaring bevatte en niet was ondertekend. Desondanks concludeert de Hoge Raad dat de onvolkomen volmacht niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het beroep, omdat de wens van klager om cassatie in te stellen duidelijk blijkt uit de ingediende cassatieschriftuur.

De Hoge Raad verwijst de zaak naar de rolzitting van 6 februari 2024, waarbij de advocaat-generaal de gelegenheid krijgt om zich uit te laten over de cassatiemiddelen. De beslissing houdt iedere verdere beslissing aan, wat betekent dat de Hoge Raad nog niet definitief heeft geoordeeld over de inhoud van de cassatiemiddelen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/02497 Br
Datum30 januari 2024
TUSSENBESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 mei 2023, nummer RK 23/005937, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 5.1.11 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de klager.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze hebben A.G. van der Plas, advocaat te Amsterdam, en M.W. Stoet, advocaat te ’s–Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de klager niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep.
De raadslieden van de klager hebben daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1
Voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep is het volgende van belang:
(i) tegen de beschikking van de rechtbank van 30 mei 2023 is volgens de cassatieakte op 28 juni 2023 cassatieberoep ingesteld door de in de akte genoemde administratief ambtenaar van de rechtbank, die daartoe gemachtigd was “blijkens de aan deze akte gehechte brief welke dient te worden beschouwd als een bijzondere volmacht”;
(ii) de onder (i) bedoelde brief is een e-mailbericht van de advocaat van de klager aan de griffie van de rechtbank. Dat e-mailbericht houdt in:
“Van: Adèle van der Plas (...)
Verzonden: dinsdag 27 juni 2023 18:55
Aan: CIB (Rechtbank Oost-Brabant)
Onderwerp: Betreft beslissing rechtbank Oost-Brabant RK-nummers: 23/005937 ([klager])
(...)
Geachte mijnheer, mevrouw,
Hierbij verzoek ik u en machtig ik u namens mijn cliënt [klager] om tegen bijgaande beslissing van 30 mei jl. van de rechtbank Oost-Brabant met raadkamernummers 23/005937 cassatieberoep in te stellen. Graag ontvang ik na het opmaken van de betreffende akte daarvan kopie.
Met dank voor de te nemen moeite,
Hoogachtend,
Adèle van der Plas
BAKKER SCHUT & VAN DER PLAS ADVOCATENKANTOOR”
2.2
Artikel 450 leden 1 en 3 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt als volgt:
“1. Het aanwenden van de rechtsmiddelen, bedoeld in artikel 449, kan ook geschieden door tussenkomst van:
a. een advocaat, indien deze verklaart daartoe door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd;
b. een vertegenwoordiger die daartoe persoonlijk, door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bij bijzondere volmacht schriftelijk is gemachtigd.
(…)
3. Aan een schriftelijke bijzondere volmacht, verleend aan een medewerker ter griffie, tot het voor de verdachte aanwenden van het rechtsmiddel wordt slechts gevolg gegeven indien de verdachte daarbij instemt met het door deze medewerker ter griffie van het gerecht waar het rechtsmiddel wordt ingesteld voor de verdachte aanstonds in ontvangst nemen van de oproeping. De verdachte geeft een adres op voor de ontvangst van een afschrift van de dagvaarding.”
2.3.1
Een schriftelijke volmacht van een advocaat aan een griffiemedewerker om beroep in cassatie in te stellen moet de verklaring bevatten van de advocaat dat hij door de verdachte of, zoals in een geval als dit, de klager bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van dat beroep (vgl. HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7810 en HR 2 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2971).
2.3.2
Een e-mailbericht kan als een schriftelijke volmacht als bedoeld in artikel 450 lid 3 Sv tot het instellen van beroep in cassatie worden aangemerkt als in het e-mailbericht zelf een volmacht is opgenomen die beantwoordt aan de onder 2.3.1 genoemde eis en die volmacht is voorzien van een ondertekening door de advocaat (vgl. HR 21 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:909 en HR 1 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1568).
2.4
Aan zowel de onder 2.3.1 als de onder 2.3.2 genoemde voorwaarde is in deze zaak niet voldaan nu de onder 2.1 weergegeven e-mail van de advocaat van de klager niet (zelf of in een bijlage) de verklaring van de advocaat bevat dat zij bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van het beroep in cassatie, en die e-mail ook niet door de advocaat is ondertekend.
2.5
Uit de omstandigheid dat namens de klager een cassatieschriftuur is ingediend door onder anderen dezelfde advocaat die de onder 2.1 weergegeven e-mail aan de griffie van de rechtbank heeft verzonden, moet worden afgeleid dat aan deze op twee punten onvolkomen volmacht bij het instellen van het beroep in cassatie de wens van de klager ten grondslag heeft gelegen om (op rechtsgeldige wijze) beroep in cassatie te doen instellen. Daarom leidt die onvolkomen volmacht niet tot niet-ontvankelijkverklaring in dit beroep. (Vgl. HR 19 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3924, HR 26 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1212 en HR 17 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1463.)
2.6
De advocaat-generaal heeft zich nog niet uitgelaten over de cassatiemiddelen. De Hoge Raad is van oordeel dat de advocaat-generaal daartoe alsnog in de gelegenheid moet worden gesteld. Met het oog daarop zal de zaak naar de rolzitting worden verwezen.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwijst de zaak naar de rolzitting van 6 februari 2024;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
30 januari 2024.