Het hof heeft bij arrest van 15 februari 2021 aan de verdachte een gevangenisstraf opgelegd van achttien maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. Het hof heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd:
“Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan verdachte -rekening houdend met de schending van de redelijke termijn- een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 14 maanden, met aftrek van de tijd door verdachte in voorarrest doorgebracht.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft verzocht bij het bepalen van de strafmaat te laten meewegen dat verdachte de afgelopen tijd heeft laten zien dat hij een andere weg is ingeslagen. Hij heeft een positieve ontwikkeling in zijn leven laten zien. Een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht zou onwenselijk zijn.
Oordeel hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Op klaarlichte dag heeft een diefstal van een waardevol liturgisch kunstvoorwerp, te weten een zogenaamde monstrans, uit het Museum Catharijneconvent in Utrecht plaatsgevonden. De monstrans heeft een verzekerde waarde van € 250.000. De diefstal van de monstrans heeft grote indruk heeft gemaakt op de in het museum aanwezige bezoekers en medewerkers. De monstrans is in gehavende staat teruggevonden. Tot op de dag van vandaag ontbreekt het gedeelte van de monstrans waarin zich vele ingelegde diamanten bevonden. De verdachte heeft de monstrans op enig moment voorhanden gehad en kan daarom als heler worden aangemerkt.
Uit een uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 4 januari 2021 blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van het plegen van al dan niet gekwalificeerde vermogensdelicten, maar dat na zijn vrijlating in deze zaak geen relevante nieuwe strafbare feiten zijn geregistreerd.
Gelet op de ernst van het feit, meer in het bijzonder gelet op het voorwerp van de heling en de waarde daarvan, is in beginsel een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met mede door de raadsman naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij het bepalen van deze straf heeft het hof tevens rekening gehouden met de omstandigheid dat het feit geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden.
De advocaat-generaal bij de Hoge Raad heeft in de onderdelen 19-21 van zijn conclusie d.d. 12 maart 2019 geconstateerd dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag van de rechten van de mens (EVRM) is overschreden. Het hof houdt daar ter compensatie aldus mee rekening mee dat het hof zonder die overschrijding een volledig onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou hebben opgelegd.
Alles overwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden.”