ECLI:NL:HR:2023:1037

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
22/00367
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldheling en schuldwitwassen in het kader van een woningrenovatie met opbrengsten van misdrijven

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 3 februari 2022. De verdachte was eerder vrijgesproken door de rechtbank van schuldheling en schuldwitwassen, maar het openbaar ministerie stelde hoger beroep in. De zaak draait om de vraag of het openbaar ministerie ontvankelijk is in het hoger beroep, gezien het feit dat de volmacht van de officier van justitie niet ondertekend was. De Hoge Raad oordeelt dat de volmacht, hoewel niet ondertekend, toch geldig was vanwege de bijzondere omstandigheden tijdens de coronamaatregelen, die het voor de officier van justitie onmogelijk maakten om op de gebruikelijke wijze te handelen. De Hoge Raad bevestigt dat het verzuim om de volmacht te ondertekenen verontschuldigbaar is en dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in het hoger beroep. Daarnaast worden verschillende cassatiemiddelen van de verdachte verworpen, waaronder klachten over de bewijsvoering en de redelijke termijn van de procedure. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof enkel wat betreft de opgelegde taakstraf, die wordt verminderd van 120 uren naar 114 uren, met een bijbehorende vervangende hechtenis.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/00367
Datum11 juli 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 3 februari 2022, nummer 23-000957-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend voor wat betreft de duur van de opgelegde taakstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in het hoger beroep.
2.2.1
De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis van 16 maart 2020 vrijgesproken van het tenlastegelegde.
2.2.2
Bij de stukken bevindt zich een (herstel)akte die inhoudt dat [betrokkene 1] , werkzaam bij de rechtbank Noord-Holland, op 30 maart 2020 ter griffie van die rechtbank, “daartoe gemachtigd blijkens de aan deze akte gehechte brief welke dient te worden beschouwd als een bijzondere volmacht” verklaarde namens de officier van justitie hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de rechtbank in deze zaak.
2.2.3
De onder 2.2.2 bedoelde volmacht betreft een – niet van (een afbeelding van) een handtekening voorzien – e-mailbericht van 30 maart 2020 dat onder meer het volgende inhoudt:
“Geachte strafgriffie, begreep van de centrale balie dat we als ovj jullie ook mogen machtigen om appel in te stellen. Bij deze wil jullie machtigen om appél in te stellen in de volgende zaak. Alvast dank.
Parketnummer: 15/252590-18
Datum uitspraak: 16 maart 2020
Verdachte: [verdachte]
Met vriendelijke groet,
(...)
Officier van Justitie bij het arrondissementsparket Noord Holland”
2.2.4
Verder bevindt zich bij de stukken een e-mailbericht van de advocaat-generaal aan de voorzitter van het hof van 17 januari 2022 dat onder meer inhoudt dat de officier van justitie die middag alsnog een “natte” handtekening naar de griffie van de rechtbank heeft gestuurd waarmee de officier van justitie de eerder gegeven machtiging per e-mail met een getekend document bevestigt.
2.2.5
Het onder 2.2.4 bedoelde document betreft een ondertekende brief van 17 januari 2022 met het onderwerp “Machtiging instellen appel met handtekening” die onder meer het volgende inhoudt:
“Geachte griffier,
Bij e-mail van 30 maart 2020 (bijlage) heb ik u (de strafgriffie), in verband met de geldende corona-maatregelen en na verwijzing door de centrale balie, uitdrukkelijk gemachtigd om appèl in te stellen tegen het vonnis van [verdachte] d.d. 16 maart 2020 in de zaak met parketnummer 15/252590-18.
De appèlschriftuur heb ik op 10 april 2020 bij de griffie van de rechtbank ingediend.
Bij dezen doe ik u, in verband met de ontstane ontvankelijkheidsproblemen bij het Hof, alsnog toekomen de formele machtiging met zogenaamde ‘natte’ handtekening voor de al eerder gegeven machtiging tot het instellen van hoger beroep.
Ik wil u vriendelijk verzoeken dit schrijven in bovengenoemde zaak direct door te geleiden naar het Hof in verband met de behandeling van de zaak in hoger beroep op donderdag 20 januari a.s.
Hoogachtend,
De officier van justitie,
(...)”
2.2.6
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 20 januari 2022 is voor zover hier van belang weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 3.3.
2.2.7
Het hof heeft bij arrest over de ontvankelijkheid van het hoger beroep het volgende overwogen:
“Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging verzocht om de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in het door haar ingestelde hoger beroep, nu de door het openbaar ministerie aan de griffie van de rechtbank afgegeven bijzondere volmacht tot het instellen van hoger beroep niet door de officier van justitie is ondertekend. De raadsman heeft hierbij aangevoerd dat de officier van justitie dat had kunnen doen door op het parket digitaal te ondertekenen of door zijn handtekening te scannen. De verdediging had overigens vrede gehad met het ontbreken van een handtekening als de officier van justitie in zijn e-mailbericht aan de griffie het woord ‘corona’ had gebruikt, aldus de raadsman.
Oordeel van het hof
In de onderhavige zaak heeft de rechtbank vonnis gewezen op 16 maart 2020. Het dossier bevat een ‘herstel-akte’ instellen hoger beroep van 30 maart 2020, waarin is opgetekend dat griffiemedewerker [betrokkene 1] in de onderhavige zaak appel heeft ingesteld, daartoe gemachtigd door officier van justitie (...). Aan de akte is een e-mailbericht afkomstig van voornoemde officier van justitie gehecht, waarin hij de strafgriffie machtigt tot het instellen van dat appel. Dit e-mailbericht is door de officier niet ‘nat’ ondertekend. Bij e-mailbericht van 17 januari 2022 heeft de advocaat-generaal de rechtbank alsnog een door voornoemde officier van justitie getekende schriftelijke volmacht tot het instellen van hoger beroep in de onderhavige zaak doen toekomen. Deze ‘nat’ ondertekende volmacht is dus na verloop van de beroepstermijn verstrekt.
Het hof stelt voorop dat, conform de artikelen 449, eerste lid en 450, eerste lid onder b, Wetboek van Strafvordering (Sv), het instellen van hoger beroep door een officier van justitie geschiedt door het afleggen van een verklaring ter griffie van de rechtbank, hetzij in persoon, hetzij door een vertegenwoordiger die daartoe persoonlijk door de officier van justitie bij bijzondere volmacht schriftelijk is gemachtigd. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat een e-mailbericht in beginsel niet kan gelden als een dergelijke schriftelijke volmacht, voornamelijk omdat dergelijke berichten doorgaans niet worden ondertekend, zoals in het onderhavige geval.
Het hof is van oordeel dat in de voorliggende casus sprake is van een verschoonbaar verzuim aan de kant van het openbaar ministerie en overweegt daartoe als volgt.
De beroepstermijn van het vonnis van de rechtbank spreidde zich uit over de tweede helft van maart 2020, toen in verband met COVID-19-maatregelen een strenge lockdown gold en de gerechten hun deuren hadden gesloten. In die periode (fase 1, van 17 maart 2020 tot en met 6 april 2020) waren de centrale balies gesloten en was de voor het openbaar ministerie gebruikelijke wijze van het instellen van hoger beroep, door het in persoon afleggen van een verklaring op de griffie van het betreffende gerecht, niet langer een optie. Gelet op het plotselinge karakter van de veranderingen in werkwijze en de vergaande beperkingen die overhaast en voor het eerst in ons land van kracht werden, is het hof van oordeel dat coulance bij de beoordeling van de naleving van vormvoorschriften in die periode op haar plaats is. In dat licht bezien, en gelet op de rechtsgeldige betekening van de aanzegging hoger beroep aan de verdachte en het feit dat het dossier ondertussen is aangevuld met een getekende volmacht, is het verzuim van de officier van justitie om het als volmacht fungerende e-mailbericht van een handtekening te voorzien, verontschuldigbaar. De door de raadsman geuite mogelijkheid dat de officier van justitie toch ten kantore zijn digitale handtekening had kunnen plaatsen of scannen, is niet reëel, nu de officier van justitie op dat moment geen toegang had tot het arrondissementsparket. Ook de parketten waren gesloten. Dat de officier van justitie in de e-mail niet expliciet heeft gerefereerd aan corona-maatregelen kan het verweer evenmin baten, nu voor eenieder duidelijk moet zijn geweest waarom de officier van justitie niet op de normale wijze appelleerde. Eén en ander leidt tot de conclusie dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in het ingestelde hoger beroep. Het preliminaire verweer van de verdediging wordt verworpen.”
2.3
Artikel 450 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:
“Het aanwenden van de rechtsmiddelen, bedoeld in artikel 449, kan ook geschieden door tussenkomst van:
a. (...)
b. een vertegenwoordiger die daartoe persoonlijk, door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bij bijzondere volmacht schriftelijk is gemachtigd.”
2.4
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel moet worden vooropgesteld dat de officier van justitie op grond van artikel 450 lid 1, aanhef en onder b, Sv een rechtsmiddel kan aanwenden door middel van het verlenen van een daartoe strekkende schriftelijke bijzondere volmacht aan een griffiemedewerker (vgl. HR 11 januari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AC1816). Die volmacht moet – ook als deze in een e-mailbericht is opgenomen – zijn ondertekend door de officier van justitie (vgl. HR 1 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1568 met betrekking tot het aanwenden van een rechtsmiddel door een advocaat die daartoe door een verdachte of betrokkene bepaaldelijk gevolmachtigd is).
2.5.1
Het hof heeft vastgesteld dat het onder 2.2.3 weergegeven e-mailbericht van 30 maart 2020 afkomstig is van de officier van justitie. Verder heeft het hof vastgesteld dat de advocaat-generaal de rechtbank op 17 januari 2022 alsnog een door die officier van justitie getekende schriftelijke volmacht tot het instellen van hoger beroep in deze zaak heeft doen toekomen. Daarin ligt als oordeel van het hof besloten dat geen twijfel bestaat over de authenticiteit van de volmacht van 30 maart 2020.
2.5.2
Gelet daarop geeft het kennelijke oordeel van het hof dat het verzuim om die volmacht te ondertekenen voor gedekt kan worden gehouden, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk.
2.6
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel komt met verschillende deelklachten op tegen de bewijsvoering van het hof van schuldheling en schuldwitwassen. Verder klaagt het cassatiemiddel over het oordeel van het hof dat sprake is van meerdaadse samenloop tussen de bewezenverklaarde feiten.
3.2
Het cassatiemiddel faalt. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 4.2 tot en met 4.14.

4.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

4.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
4.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis;
- vermindert het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 114 uren, subsidiair 57 dagen hechtenis, belopen;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 juli 2023.